28 AUGUSTUS 1970 688 Dit wat de stichtingskosten betreft. Ik meen trouwens dat in dit stuk alleen de stichtingskosten aan de orde zijn. Ik heb daarnaast -- dat houdt ook weer verband met een eerder gemaakte opmerking -- een aantal vragen en opmerkingen gehoord die zich in feite meer bezig houden met de exploitatieresultaten dan met de verhoging van de stich tingskosten. Als men het stuk goed heeft gelezen --en daar twijfel ik niet aan -- zal men hebben gezien dat het college in zijn verdere voor stellen eigenlijk alleen maar de consequenties trekt uit het feit dat de stichtingskosten met een bedrag van ruim 1 miljoen zijn verhoogd. Daarbij baseert het zich, wat neerkomt op de uitvoering van een raads besluit van 1967, op het begrotingstekort in de exploitatie van 1967 zoals dat destijds aan de raad is voorgelegd en door de raad is goedgekeurd. In de begroting van 1967 was er een tekort van 669.000, - -. Als ge volg van de hogere investeringen komt daarbij 10°]o van 1,2 miljoen, is 120. 000, --. Wij doen dus niets anders dan uitvoering geven aan het destijds genomen raadsbesluit, aangevuld met een besluit dat van middag eventueel wordt genomen tot verhoging van de stichtingskosten, waardoor wij dus komen op een bedrag van ruim 700. 000, --. Ook dan ben ik weer geneigd te zeggen - -ik ben dan misschien niet helemaal onpartijdig, maar wie is dat wel -- dat, wanneer men wat het exploi tatieresultaat betreft de begroting van 1967 legt naast het feitelijke re sultaat van het eerste jaar en men constateert dan een nadelig verschil van twee ton, ook dat niets is om van te schrikken, in de zin dat er een ontwikkeling gaande is die alle perken te buiten gaat. Met hetgeen ik hiervoor heb gezegd meen ik wel te hebben aangetoond dat dat echt niet tot de mogelijkheden behoort gezien de stringente bewaking van de ex ploitatie. De exploitatiebegroting voor 1970 is, hoewel die in het stuk wel wordt genoemd, dus eigenlijk niet aan de orde. Die wordt alleen ten tonele ge voerd --en niet ten onrechte -- omdat een verschil tussen de uitkering van de gemeente enerzijds en een exploitatietekort in een N.V. die niet over eigen middelen beschikt anderzijds natuurlijk onherroepelijk moet leiden tot liquiditeitsmoeilijkheden. Dit is ten dele ook een antwoord op een vraag die ik van een der raadsleden, t.w. de heer van Banning, heb gehoord, namelijk hoe het mogelijk is dat er in de stad allang geruchten waren, terwijl de raad terzake nog niet was ingelicht. Dat zijn twee ver schillende dingen, die echter wel met elkaar verband houden. Het begrij pelijke gerucht dat in de stad ontstond is: wij hebben geleverd, maar wij worden niet betaald. Dat duidt dus op liquiditeitsmoeilijkheden, maar dat houdt natuurlijk ten dele ook verband met het exploitatieresultaat, want als er in het eerste jaar een grote winst was gemaakt had deze si tuatie zich niet voorgedaan, maar tegen de achtergrond van onze eigen raming van 1967 was die grote winst uiteraard niet te verwachten. Daar komt nog bij dat de liquiditeitsmoeilijkheden van de N.V. natuurlijk niet alleen maar worden veroorzaakt door het feit dat de exploitatie nog een negatief saldo te zien geeft. Daarenboven zijn er leningen afgesloten met een looptijd van 25 jaar, dat geldt althans voor minstens één lening, waarvan de aflossingstermijn dus niet correspondeert met de economische levensduur van het object waarvoor die zijn afgesloten. Wanneer de N.V. in de kostprijs dus uitgaat van een annui'taire afschrijving, hetgeen mijns

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 688