689 28 AUGUSTUS 1970 inziens ook juist is, dan betekent dit dat een lening die is afgesloten met een looptijd van 25 jaar en dus in 25 jaar moet worden afgelost, terugbetaald wordt in de exploitatie mogelijk in de loop van 50 jaar. Ook daardoor ontstaat weer een liquiditeitsmoeilijkheid voor de N.V. Daarom hebben wij de begroting voor 1970 erbij gehaald, om de raad duidelijk te maken dat er ondanks wat wij nu doen nog wel liquiditeits moeilijkheden bij het Turfschip overblijven. Van daaruit redenerend komen wij in het voorstel dan ook tot de conclusie het restant van de reserve die wij zelf hebben gekweekt ten behoeve van het Turfschip ter beschikking te stellen ter bestrijding van deze liquiditeitsmoeilijk heden. Dat betekent dus niet dat wij dit bedrag aan het Turfschip schen ken, maar alleen dat wij het Turfschip tegemoetkomen bij het nakomen van aangegane verplichtingen. Ik meen hiermee wel het algemene beeld te hebben geschetst, zodat ik nu zal overgaan tot de beantwoording van de door de individuele sprekers gestelde vragen, voor zover ik dat nog niet in mijn algemene verhaal heb gedaan. De heer Brooimans heeft gezegd dat het jammer is dat de begroting nu weer wordt overschreden. Ik kan dat met hem eens zijn, het zou ons ook liever zijn als het niet nodig zou zijn. Ik heb geprobeerd te verklaren waarom dat gebeurd is. Verder heeft hij gewezen op post d. van 824.350, die met meer dan 25% zou zijn overschreden. Ik heb daarover in mijn antwoord al iets gezegd, waarmee de oorzaak daarvan mijns inziens voldoende is verklaard. Ook heeft hij gesproken over post k. met betrek king tot de hulpwerktuigen en ook daar heb ik al uitvoerig op geantwoord, zoals ook het geval is met post j.de aanloopkosten. Tenslotte ben ik uiteraard erkentelijk voor het feit dat de fractie van de heer Brooimans, waarvoor hij als woordvoerder is opgetreden, zich positief heeft opgesteld tegenover het Turfschip en dat ook blijft doen. De heer Brooimans heeft ook nog gesproken over het exploitatietekort, dat twee ton hoger is dan in 1967 werd verwacht. Ook daarop heb ik in het algemene deel van mijn betoog al geantwoord, waarbij ik de nodige redenen heb aangevoerd om duidelijk te maken waarom dat is gebeurd. Hij heeft daaraan de vraag vastgekoppeld die ook door meerdere leden is gesteld, namelijk: hoe gaat het nu in de toekomst? Ik moet u. zeggen dat ik dat in de toekomst kijken altijd een bijzonder hachelijke zaak vind, zoals ook nu wel weer is gebleken. Ook in 1967 hebben wij geprobeerd in de toekomst te kijken en nu worden wij in 1970 geconfronteerd met het feit dat dat in de toe komst kijken in 1967 toch niet zo perfect is gebeurd als wij ons wel had den gewenst. Als men met deze vraag bedoelt of het in de lijn der ver wachtingen ligt dat ten opzichte van de beginjaren de resultaten in de komende jaren gunstiger zullen zijn, dan geloof ik dat daarop alleen maar een bevestigend antwoord mogelijk is. Wanneer dat namelijk niet zo zou zijn dan zouden wij aan iets zijn begonnen met verwachtingen die blijkbaar om welke reden ook volkomen anders uitkomen dan wij ons hadden voorgesteld. Ik geloof dat daartoe ook geen aanleiding be staat, want ten opzichte van de begroting voor dit jaar bijvoorbeeld kan ik nu al zeggen dat tot en met 31 juli het bedrag dat aan het begin van het jaar is begroot als tekort voor dit jaar in gunstige zin door de feitelijke uitgaven en inkomsten is achterhaald. Het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 689