718
17 SEPTEMBER 1970
Tijdens de vergadering van de wethouders voor sportzaken van de ge
meenten waar betaald voetbal wordt beoefend, is besloten een Studie
commissie in het leven te roepen, met als taak te onderzoeken of en
zo ja, onder welke voorwaarden en op welke wijze de gemeentelijke
overheid subsidie moet verlenen aan het betaald voetbal.
In de commissie hebben zitting genomen de wethouders voor sportzaken
van de gemeenten Almelo, Apeldoorn, Breda, Brunssum, Emmen, Gro
ningen, Haarlem, Rotterdam en Utrecht.
De commissie heeft besprekingen gevoerd met de Koninklijke Neder
landse Voetbal Bond en de Federatie van Betaalde Voetbal Organisaties.
Binnenkort zullen besprekingen plaatsvinden met het Ministerie van
Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, De Nederlandse Sport
Federatie en de Vereniging van Contractspelers.
Verwacht mag worden, dat de Studiecommissie binnen enkele maanden
een (tussentijds) rapport zal uitbrengen aan de plenaire vergadering van
de wethouders voor sportzaken.
q. besluit van gedeputeerde staten dd. 6 juli 1970, G. nr. 24668,
houdende ongegrondverklaring van het door de dames M.L.E. en
M.M.F. Storm ingediende beroep ingevolge artikel 35 der woning
wet, tegen de onbewoonbaarverklaring van de woning van Goor-
straat 52 te Breda;
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt be
sloten deze stukken voor kennisgeving aan te nemen.
r. schrijven van gedeputeerde staten dd. 3 september 1970, G.nr.
64293a inzake herindelingsplan Breda-Noord, met schrijven dd.
10 september 1970 van burgemeester en wethouders, betreffende
advies G.S. aan minister inzake herindelingsplan Breda-Noord;
De heer VAN LOON; Zoals ik heb gezien is dit stuk op 3 september
door Gedeputeerde Staten verzonden en dat het blijkens het stempel op
de brief op 4 september op het stadhuis van Breda is binnengekomen.
Verleden week, op 9 of 10 september --de datum weet ik niet precies
meer -- hebben wij van het college bericht gekregen dat de vergadering
van de afdeling voor ruimtelijke ordening bij gebrek aan agendapunten
niet doorging. In dat verband heeft het mij enigszins gefrappeerd op
11 september te moeten horen dat er een toch vrij belangrijk stuk ter
inzage is gelegd, waarvan wij dus vanaf die datum hebben kunnen
kennisnemen.
Ik ben van mening dat de tijd die wij hebben gehad om van dit be
langrijke stuk kennis te nemen veel te kort is geweest. Het is mij boven
dien duidelijk geworden --ik heb de gelegenheid gehad het even in te
zien -- dat dit stuk vrij veel interessante informatie voor de raadsleden
bevat. Ik geloof dan ook dat het van belang is dat wij in de gelegen
heid worden gesteld dit stuk grondig te bestuderen. Bovendien geloof
ik dat wij tekort zouden schieten in de openbaarmaking van deze en
mogelijk soortgelijke stukken wanneer wij dit nu voor kennisgeving
aannemen en het verder in het archief doen belanden. Ik wil u daarom