725 17 SEPTEMBER 1970 dan de oostgrens van de voormalige polder Zwartenberg. Het gebied waarover het hier gaat is het zogenaamde allodium van de Heer van Breda. Dit is mede van belang omdat het visrecht altijd in percelen is verpacht, het laatste besluit daarover dateert van 1932, toen werd besloten, zoals nog altijd in de toelichting op de begroting staat, het visrecht te verpachten in drie percelen van elk 100, - Een perceel ligt ten zuiden van Breda, dat doet hier niet terzake. De beide andere percelen zijn in de eerste plaats het perceel vanaf de oude grens van de stad Breda tot aan het jaagschippershuisje bij Terheijden, het andere perceel is van het jaagschippershuisje tot aan de oostgrens van Zwarten berg. Het eerste is blijkens de begroting verhuurd aan de Baroniese Henge laarsvereniging voor 100, --. De huur wordt nu gekapitaliseerd tegen de penning 20 en het visrecht verkocht voor 2000, Daaruit moet ik helaas concluderen dat het perceel vanaf het jaagschippershuisje tot de oostgrens van de polder Zwartenberg om niet aan het Heemraadschap van De Mark en Dintel wordt afgestaan. De heer MELZER: Omdat daar geen vis meer kan zwemmen.' De heer LOHMANN: In het concept raadsbesluit staat dat het vis recht wordt verkocht tot aan de limieten van de voormalige Baronie van Breda, dat is tot aan de oostgrens van de voormalige polder Zwar tenberg. Dat is inderdaad niet juist. Bovendien -- het is misschien heel erg kritisch -- bestaat de polder Zwartenberg nog steeds, alleen het waterschap Zwartenberg bestaat niet meer, dat is opgegaan in het water schap de Haagse Beemden. Wethouder VERMEULEN: Men zal zich kunnen voorstellen dat ik zal trachten mij te beperken tot het stuk zoals dar voor ons ligt en dat ik mij niet op glad ijs zal begeven door met de heer Lohmann te gaan discussiëren over wat voor hem misschien een vakgegeven is, maar waar in ik een volkomen leek ben. Wel wil ik opmerken dat hetgeen hij heeft gezegd over de datum 17 september 1855 terecht is. Nadat het stuk versche nen was zijn wij daarop ook geattendeerd door onze eigen archivaris, die ons heeft meegedeeld dat wij dit recht al hebben vanaf 1311. Het is dus een van de oudste rechten die wij in Breda hebben en uit dien hoofde --de heer Lohmann zal met de archivaris kunnen meevoelen -- vond hij het toch wel jammer dat wij dit moeten afstaan, juist omdat dit een van de oudste rechten, zo niet het oudste recht, van Breda is. De heer Lohmann heeft in het stuk kunnen lezen dat wij dit niet zomaar doen. Wij staan het recht vrijwillig af, om daar in de toekomst niet toe te worden gedwongen. Het eigendom van het water en het vis recht zullen op den duur namelijk niet gescheiden zijn, zoals nu nog wel het geval is. Wij hebben daarom gemeend er verstandiger aan te doen het visrecht over te dragen aan de eigenaar van het water. Een tweede opmerking die ik moet beantwoorden betreft de inter pretatie van het stuk dat wordt overgedragen, waarvan volgens de heer Lohmann de begrenzing niet juist is aangegeven. Ik geef toe dat het voorstel aanleiding geeft voor de veronderstelling dat dit om niet wordt overgedragen aan het Heemraadschap. Ik moet dit echter bestrijden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 725