743
15 OKTOBER 1970.
eïnspireerd door een lid van het college. De wethouder van sportza-
en wordt sprekend ten tonele gevoerd, zoals blijkt uit de gebruikte
aanhalingstekens. Mijn eerste vraag is derhalve of deze publikatie
juist is. Ten tweede: is die inderdaad verschaft door de wethouder
van sportzaken en zo ja, is het college dan van mening dat het wel
of niet juist is. dat aan de pers eerder inlichtingen worden verschaft
dan aan een raadslid? Wanneer het college van mening is dat dit wel
juist is zou ik een subvraag willen stellen, namelijk of het college
het in dat geval niet voor de hand liggend zou hebben gevonden het
betrokken raadslid vooraf van die beantwoording aan de pers op de
hoogte te stellen. Wanneer het college van mening is dat deze handel
wijze niet juist is, hoe is het dan mogelijk geweest dat dit desalniette
min is gebeurd en welke kwalificatie wil het college dan aan deze
handelwijze geven?
Ik had de indruk dat U wel begrepen had dat de vraag die ik bij de
rondvraag heb gesteld, de vraag was die ik had willen stellen bij
punt 4-v van de agenda. Ik heb die toen op Uw instigatie niet gesteld,
waarbij ik de verwachting heb uitgesproken dat ik bij de rondvraag di
rect mondeling antwoord op deze vraag zou krijgen.
De VOORZITTER: Ik heb U geadviseerd die vraag bij de rondvraag
te stellen en ik vind het erg prettig dat U dat hebt gedaan. De verwach
ting echter dat die vraag of vragen direct zouden worden beantwoord
heb ik niet gewekt. Ik moet U eerlijk zeggen dat ik de vragen niet
van dien aard vind dat dit mogelijk is, nog afgezien van het feit dat
het antwoord op Uw eerder gestelde vragen nog niet bij de stukken voor
deze vergadering was. Ik acht directe beantwoording dan ook niet mo
gelijk.
ANTWOORD
Uw eerste vraag kan bevestigend beantwoord worden met dien verstande
dat niet het in de publikatie genoemde ministerie van C.R.M.maar
de ministeries van binnenlandse zaken en financiën bezwaren hebben
tegen het aangaan van een burgerzinlening. Deze informaties heeft
de wethouder van jeugd-, sport- en personeelszaken verstrekt aan een
redacteur van genoemd blad, nadat deze hem hierover om inlichtin
gen had gevraagd.
Het betreft hier een duidelijk geval van vrije nieuwsgaring, waarbij aan
de betreffende journalist de informatie waarover de wethouder op dat
moment beschikte niet kon worden onthouden.
Het ontwikkelingsproces naar groter openheid en vroegtijdiger informatie
aan de burgers middels publiciteitsmedia en langs, andere kanalen is in
ons land een feit en naar onze opvatting ook wenselijk.
Het is in dit verband onvermijdelijk dat daardoor onderwerpen de raad
betreffende geheel of ten dele in de openbaarheid komen, enige tijd,
voordat de raadsleden via de gebruikelijke wegen daarvan kennis kun
nen nemen.
Na ontvangst van de schriftelijke bevestiging van het standpunt van
genoemde ministeries via G. S. - begin september - is aan U in de