74 12 FEBRUARI 1970 De heer VAN DUN: Na de uitvoerige betogen van de voorgaande sprekers zou het, naar ik meen, niet zakelijk zijn al te lang stil te staan bij de problematiek die aan de orde is, in zoverre het betreft de inhoud van het stuk en de perifere opmerkingen die gemaakt zijn over de figuur van De Sade. Ik. wil volstaan met het afleggen van een min of meer per soonlijke verklaring. De heer van Banning heeft gesproken namens een deel van de fractie van de K. V. P. U zult zich kunnen voorstellen dat ik niet behoor tot dat deel dat de heer van Banning in zijn rede heeft vertegenwoordigd. Ik doe hierbij een beroep op de heer van Banning om toch respect op te brengen voor wèl gelovige mensen, die iets willen zien wat hij zedekwetsend zou kunnen vinden. Ik ben nog maar kort -- drie jaar -- lid van deze raad en ik ben van oordeel dat het nog nooit zo moeilijk is geweest een oprechte en persoonlijke mening aan deze raad voor te leggen. In dit debat wil ik mij per se niet op een partijpolitiek standpunt stellen. Ik heb en had de illusie dat dit met betrekking tot deze kwestie buiten de discussie gelaten zou kunnen worden. In formaliteiten heb ik geen enkele interesse. Het interesseert mij niet of het seniorenconvent, de raadsafdeling voor culturele zaken en zelfs de raad gekend zou moeten worden in de besluitvorming die uw college heeft genomen, omdat ik oprecht de mening ben toegedaan dat noch het seniorenconvent, noch de raadsafdeling, waarvan ik zelf deel uitmaak, noch de raad competent waren om dit besluit te nemen. Ik wil ook niet stilstaan bij de juridische aspecten van dit besluit, omdat mijn collega Bary daarover zo meteen waarschijnlijk nog het een en ander zal zeggen. Evenmin conformeer ik mij zonder meer aan de mensen die tegen het gewraakte verbod zijn, zelfs niet aan de mening van burgemeester van de Laar, die gisteren in de Statenvergadering gezegd schijnt te hebben dat hij een slecht leraar was omdat van Dun in zijn klas had gezeten. Hij vond uw besluit echter op zijn minst wat onduidelijk, waardoor hij er blijk van gaf mis schien toch niet zo'n slecht leraar te zijn. Ik huldig het standpunt dat de opvoering van het stuk over De Sade niet per se hoéft, maar ik zet mij wel af tegen twee dingen. Ik zet mij af tegen de directeur van de Stadsschouwburg, die van u een afgeleide bevoegdheid heeft gekregen om een schouwburgprogramma samen te stel len op basis van artistieke kwaliteiten, een deskundigheid die van de directeur van de Stadsschouwburg verwacht mag worden. Als hij een toneelstuk op zijn programma zet van een onverdacht toneelgezelschap -- dat is althans mijn mening, dit in tegenstelling tot die andere sprekers, zoals ik heb gemerkt --op basis van artistieke kwaliteiten, en het bij nader inzien -- wanneer het stuk naar zijn mening op onderdelen gods lasterlijk en zedekwetsend is -- weer van het programma afvoert, dan vind ik dit geen voorbeeld van een goed artistiek beleid. Ten slotte ga ik per se niet akkoord met het besluit van uw college, omdat ik er persoonlijk van overtuigd ben dat in de wereld van vandaag de democratische waarden niet bepaald moeten worden door directe meerderheden en minderheden. Bovendien geloof ik dat uw besluit niet past in het zoeken naar nieuwe normen in de wereld waarin wij leven.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 74