75
12 FEERUARI 1970
De heer SP ANJER: Wij zijn vanavond een uitermate ernstige en
moeilijke zaak aan het behandelen. Er wordt verschillend over gedacht,
zoals vanavond en op 1 februari op Bouvigne wel is gebleken. Het zal
dan ook niet eenvoudig zijn tot een eindconclusie te komen. Belangrijker
dan de vraag of het gewraakte stuk van de Markies De Sade wel of niet
in Breda in het openbaar vertoond dient te worden, vind ik de procedure
die gevolgd is om het stuk van het programma van de schouwburg af te
voeren; ik word in deze mening gesteund door de meerderheid van mijn
fractie. Daarnaast doemen nog enkele principiële zaken op die hiermee
nauw verband houden.
Wij zijn van mening dat het, toen de wethouder er behoefte aan
kreeg zich nader op het aangekondigde programma te bezinnen, zeker
het meest voor de hand liggend was geweest de afdeling uit de raad voor
culturele zaken bijeen te roepen voor een gesprek. Dat dit niet is gebeurd,
betreuren wij ten zeerste en wij achten dit een ernstige fout. Dat wij dit
zo hoog opnemen is gelegen in de volgende overwegingen. Door het niet
inschakelen van de afdeling cultuur en het seniorenconvent is in feite
aan de vertegenwoordigers van de burgerij de mogelijkheid tot inspraak
ontnomen. Als wij daarbij bedenken dat allerwegen in onze maatschappij
steeds meer de roep gehoord wordt om een verdergaande democratisering,
hetzij door middel van meer openheid, hetzij door middel van de vorming
van nieuwe overlegorganen, en als wij tegen dit streven van harte "ja"
zeggen, dan mag toch minstens verwacht worden dat de bestaande over
legorganen ingeschakeld worden. Juist in een zaak als deze had uw college,
en de wethouder in de eerste plaats, behoefte gehad aan overleg op een
breder platform. In welke richting en met welk advies dat gegaan zou
zijn, doet natuurlijk niet terzake. Het is echter alleszins begrijpelijk
dat door de thans gevolgde gedragslijn gesproken wordt van een censuur,
uitgeoefend door het college van b. en w.een censuur die tot verzet
prikkelt. Dat censuur door onze fractie als absoluut verwerpelijk be
schouwd wordt behoeft naar ik meen nauwelijks opgemerkt te worden.
Verder zijn in de discussies rondom deze kwestie enkele uitspraken
gedaan die bij ons een ernstige ongerustheid hebben opgeroepen. Ik doel
hier in hoofdzaak op de opmerking dat het als normaal beschouwd zou
moeten worden dat net college voor een stuk als dat van De Sade niet bereid
is de zaal van de schouwburg ter beschikking te stellen. Ook vanavond is
een opmerking in die richting gehoord. U hebt dit argument in uw mede
deling niet gebruikt. Toch zou ik graag mijn zienswijze kenbaar willen
maken ten aanzien van dit argument. Ik ben van mening dat de overheid
die zich van een dergelijk machtsmiddel bedient, zich schuldig maakt
aan een onjuiste vermenging van taken. Zowel een gemeenteraad als
een college van b. en w. zijn geen geschikte organen om kunst- of
cultuurpresentaties te beoordelen; zij dienen zich derhalve bij hun sub
sidiebeleid niet te laten leiden door persoonlijke meningen. Als men
zich niet aan die regel houdt, zal de inspraak van de burgerij te allen
tijde als eerste in het gedrang komen. Uit alles, ook uit de discussies
van vanavond is waarschijnlijk toch wel een les te trekken, nl. deze,
dat in het vervolg een zorgvuldiger afwegar van de programma's door de
programmaleiding zal moeten plaatsvinden. Wellicht is de oplossing ge
legen in de vorming van een breed samengestelde culturele raad als
klankbord voor de programmaleiding.