76 12 FEBRUARI 1970 Mevrouw STOCKMANN-VAN DER KALLEN: Het beduit om de voorstelling van het stuk van De Sade niet te laten doorgaan heeft het college, hoop ik, onder de verantwoordelijkheid van de directeur van de Stadsschouwburg laten vallen. Hij is nl. degene die het programma samenstelt en er, gedelegeerd door uw college, verantwoordelijk voor is. Wanneer blijkt dat de directeur zich vergist heeft in de keuze van een stuk, moet hij de vrijheid hebben deze vergissing recht te trekken. Noch in de verklaring in de krant, noch in uw mededeling komt dit voorstel van de directeur duidelijk naar voren. Graag wil ik hierover uw ziens wijze vernemen. De vraag die zich nu opdringt is: hoe komt het dat in de samenstelling van de programma's zo'n vergissing gemaakt kon worden? Wat is de plaats die het experimenteel theater in het schouw burgprogramma heeft? Ik meen te kunnen concluderen dat in Breda die plaats er nog nauwelijks is, terwijl er zeker een groep mensen zal zijn dat experimenteel toneel wil volgen. De stukken van deze toneelvorm zullen met zorg uitgezocht moeten worden en in Breda geïntroduceerd. Het schouwburgprogramma zal hierdoor genuanceerder kunnen worden, maar het stuk van De Sade is hiervoor niet de goede keus. Belangstel lenden voor experimenteel toneel zouden door dit stuk van deze hele toneel vorm afgeschrikt kunnen worden. Het is dan ook goed dat dit stuk is af gelast. De passage in uw mededeling, waarin u schrijft geen andere lijn te zullen volgen met betrekking tot actuele en experimentele voorstellingen, betreur ik dan ook, daar uit deze verkeerde keuze toch wel blijkt dat een andere weg gegaan dient te worden ten aanzien van het experimenteel toneel, zodat deze fouten niet meer voorkomen. De directeur zal een uit gebreider en harmonischer experimenteel toneel moeten gaan bieden in de toekomst. De heer VON SCHMID: Wij praten nu over de afgelasting van een opvoering van een stuk van De Sade; dat is langzamerhand wel duidelijk geworden. Daarbij wordt echter van alles overhoop gehaald. Een heilige verontwaardiging maakt zich meester van een aantal lieden -- ook van leden van de raad --, omdat zij in dit stuk een aanslag zien op de gods dienstige overtuiging van zichzelf en hun achterban. Zij voelen zien ge kwetst, alleen al bij de gedachte dat andere mensen op een bepaalde avond een voorstelling zien waarin anti-godsdienstige aspecten naar voren komen. Ik zou de vraag willen stellen of dat misschien mag. Leven wij in een vrij land, waarin ieders overtuiging tot haar recht mag komen, of niet? Leven wij in een land, waarin gelovigen en on gelovigen zelf mogen uitmaken naar welk stuk zij gaan kijken, of niet? Daar draait mijns inziens het hele probleem om en nergens anders oml De vraag is dus: heeft iemand het recht aan volwassenen, die geheel vrijwillig naar de schouwburg gaan, wetend wat hun daar geboden zal worden, een voorstelling, welke dan ook, te onthouden? Er is opgemerkt dat er gevoelens worden gekwetst. Ik zou willen vragen: van wie dan wel? Eigenlijk toch maar alleen van de mensen die er niét heen gaan 1 Zij winden zich op over iets dat zij zelf niet te zien krijgen en waarin zij zich verder ook helemaal niet hoeven te verdiepen. Dat is overigens ook nog een aspect dat bij zo'n verbod aan de orde komt. Allerlei men sen, die aanvankelijk helemaal niet op de gedachte zouden zijn gekomen,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 76