15 OKTOBER 1970. 766 heeft geresulteerd in dit voorstel, De heer WOESTENBERG: Helemaal niet! De heer VON SCHMID: Goed, ik juich dat toe. De VOORZITTER: Om de beurt graag, heren! De heer VON SCHMID: Vastgesteld zijnde dat ik dat mag toejui chen, wil ik opmerken dat bij mij toch een enkele vraag is opgekomen. Aan de ene kant verheugt het mij dat men voor hagen heeft geko zen als middel om de kleuters bij dat water weg te houden. Immers, als er ergens een hek staat hebben kinderen juist de neiging daar over heen te klimmen. Vandaar ook dat in vele gemeenten bij vijvers e. d. juist niets wordt geplaatst. Voor zover er dus nog van hekken sprake is zouden die naar mijn mening nog een element van gevaar kunnen in houden in verband met die klimneigingen van de jeugd. Verder wil ik ook vragen of die doorgangen in de hagen nog apart zullen worden afgesloten, of dat die gewoon open blijven, want dan komt de vraag op of de kinderen, wanneer zij achter de haag kruipen, nog zichtbaar zullen zijn. Ook wat dat betreft zie ik dus nog een be paald risico-element. Voorts sluit ik mij geheel aan bij de opmerking van mevrouw Jager, dat ondanks deze maatregelen de ouders natuurlijk in de eerste plaats verantwoordelijk blijven en dat zij niet mogen denken dat het met het treffen van deze voorzieningen verder in orde is. Wethouder VERMEULEN: Ik was van mening dat wij ons als colle ge nu eens helemaal hadden gedragen volgens de regels van het nieu we spel, door namelijk op ambtelijk niveau contact te leggen met een groep uit de bevolking die dit tot haar zorg heeft gemaakt. Als uit con tact een resultaat voortkomt dat de instemming heeft van die actie groep en wij leggen dat voor aan de raad zonder dat wij daar ook maar iets aan wijzigen, dan geloof ik dat wij ons toch helemaal hebben ge dragen zoals men misschien niet van ons had verwacht. Om kort te gaan, ik geloof dat wij bijzonder blij mogen zijn met het overleg dat heeft plaatsgevonden, omdat dit in ieder geval tot re sultaat heeft geleid en dan ben ik het met iedereen eens die zich af vraagt of dit resultaat nu het optimaal bereikbare is en of ieder kind daar nu zonder meer onbeheerd kan rondlopen met uitsluiting van enig risico. Dat is natuurlijk niet het geval. Ik voel dan ook wel aan wat de heer Von Schmid zegt met betrekking tot die doorgangen, dat is een punt dat in de loop van de besprekingen over dit plan ook bij mij zelf is opgekomen. Enerzijds is het een beveiliging in die zin dat heel kleine kinderen door die onafgebroken doorlopende haag wel zullen worden tegengehouden, maar wordt de haag vernield en komen er ope ningen in of gaan zij naar de doorgangen, die open moeten blijven om het gras op de gazons te kunnen maaien, en kruipen zij achter de haag, dan is daardoor het risico misschien nog wel groter dan wanneer het helemaal open was. Ik geloof echter dat wij moeten aannemen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 766