77 12 FEBRUARI 1970 gaan zich nu grondig in het stuk verdiepen. Wij hebben zelfs in de raad al een citaat te horen gekregen wat anders helemaal niet bekend was ge worden, althans niet in het openbaar. Ik zie hier zonder meer bedilzucht in. Het kwetst mij, als gelovige, dat dat gebeurt in naam van het chris tendom. Christus en het christendom worden er altijd maar weer als het ware met de haren bijgesleept als er iets aan de hand is. Het is waar achtig geen wonder dat zovele mensen in deze tijd, en ook vroeger al, zich van dit soort onverdraagzaam christendom hebben afgewend. Hoevelen zullen zich ook nu weer door deze uiting van -- wat zou ik willen noemen: -- benepen christendom gekwetst hebben gevoeld? En terecht! De christen zal moeten leren leven in een wereld waarin tallozen zich van de godsdienst hebben losgemaakt. Dat is voor de christen een uitdaging om juist dan te blijven getuigen van zijn vaste geloof, maar dan op een positieve manier, en niet met kinderachtige verbodsbepalingen die trouwens mijns inziens van een grote mate van angst getuigen, angst voor het verlies van godsdienstige waarden. Angst is altijd een slechte raadgeefster en het geloof heeft de bescherming van de angstigen niet nodig. In dit verband moet ik eigenlijk wel lachen om de houding van de burgemeester en de wethouder. Zij voelen zich kennelijk geroepen op te treden als behoeders van zeden en moraal in een goede stad. Volgens de pers heeft de burgemeester in tweede instantie gezegd: het was verschrikkelijkl Ik vraag mij af of iemand hem gedwongen heeft deze voorstelling bij te wonen. Waarom is het gezelschap niet op een ge geven moment opgestaan en weggegaan? Waarom heeft hij niet gezegd: voor mij hoeft het niet, maar wie het zien wil, hij ga. Dat is naar mijn smaak een volwassen manier van handelen, die niemand hem kwalijk had kunnen nemen. Wat er nu is gebeurd, is naar mijn smaak volstrekt willekeurig. Een ander raadslid heeft zojuist opgemerkt dat de beslissing van de directeur van de Stadsschouwburg om dit stuk hier te laten spelen een éénmansbesluit was. Nu hebben echter twéé Bredanaars op grond van persoonlijke waarneming uitgemaakt wat de burgers van de stad wel of niet mogen zien. Dat is in feite een tweemansbeslissing geweest. Als er dan willekeur zit in een éénmansbeslissing, dan zit die ook in een tweemansbeslissing. Er is vanavond gesproken over objectieve maatstaven, maar die zijn hier totaal niet gehanteerd; die künnen waarschijnlijk ook niet gehanteerd worden. Laten wij nu eens een ogenblik aannemen dat bijv. de heer Bary burgemeester zou zijn geweest van Breda en de heer van Dun wethouder van culturele zaken. Als dié twee raadsleden met de directeur van de Stadsschouwburg waren gaan kijken, was de voorstelling wél doorgegaan. Ik wil hiermee maar aangeven hoe persoonlijk zo n be slissing is. De heer BARY: Ik wil mij mijn mening in dezen graag voorbehouden! De heer VON SCHMID: Ik baseer mijn mening op uw bijdrage in het debat op Bouvigne, maar dat zullen wij straks wel horen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 77