28 OKTOBER 1970.
776
uiteen zet.
In de eerste plaats wil ik vaststellen dat wij in het beraad met de
lijstaanvoerders akkoord zijn gegaan met de samenstelling van een zo
genaamd afspiegelingscollege, waarbij een sleutelverdeling van 3:1:1
zou worden aangehouden. Hierbij werd in eerste aanleg gedacht aan
drie zetels voor de K. V. P.1 voor de V. V.D. en 1 voor het P.A.K.
In het stadium van het noemen van namen hebben wij ons, evenals
meerdere andere deelnemers aan het beraad, de volledige vrijheid
voorbehouden naast de voorgestelde kandidaten ook eventueel andere
uit dezelfde partij te kiezen. Ten aanzien van de portefeuille verde
ling heeft het beraad zich nadrukkelijk op het standpunt gesteld dat
deze aangelegenheid alleen het college regardeert. Ik acht dit een
juist standpunt. Na het beraad van 21 augustus verscheen in de Stem
van 26 augustus een prognose over de verdeling van de portefeuilles.
Deze prognose is een eigen leven gaan leiden en werd niet tegenge
sproken. Het is met name deze prognose welke in de kring van onze
kiezers ernstige bezorgdheid heeft gewekt, een bezorgdheid die zich in
hoofdzaak uitte in ongerustheid met betrekking tot het in handen geven
van de dagelijkse leiding in de sector Cultuur aan een kandidaat van
het P.A.K.die zich bijv. in de De-Sade-kwestie een fervent tegen
stander heeft getoond van onze opvattingen. Als wij stellen dat de ui
tingen van de mens op het gebied van de cultuur in diepere zin be
paald worden vanuit zijn geestelijke achtergrond, en daardoor dus een
normatief karakter hebben, dan is het ook duidelijk dat er voor ons
uiterste grenzen zijn van zedelijke en religieuze aard, welke in be
paalde omstandigheden overheidsoptreden kunnen rechtvaardigen en
noodzakelijk maken. Na overleg met mijn eigen achterban - de da
gelijkse besturen, werkgroep en fractie - werd door mij in de verga
dering van het laatste beraad op 8 oktober jl. een verklaring afgelegd,
waarin ik onder meer stelde dat in het P. A. K. teveel onzekere ele
menten aanwezig zijn. Deze onzekerheid, en met name de opstelling
van diverse leden van het P.A.K. bij voorkomende gelegenheden in
de culturele sector, gepaard aan de mogelijkheid dat een kandidaat
van het P. A. K. de portefeuille van Cultuur, Jeugd en Sport zou gaan
beheren, hebben mijn fractie doen besluiten na breedvoerig overleg
mede met de werkgroep terug te komen op het door haar ingenomen stand
punt met betrekking tot de bezetting van de vijfde wethouderszetel.
Wij zijn van mening dat het beneer van de portefeuille van Cul
turele Zaken door een kandidaat van het P. A. K„ voor ons principieel
dusdanige risico's met zich meebrengt dat deze kandidatuur voor ons
onaanvaardbaar is. Wij stellen dan ook voor de vijfde wethouderszetel de
heer A. W. Kramer als tegenkandidaat.
Ten slotte wens ik thans zeer nadrukkelijk vast te stellen, mede
naar aanleiding van tendentieuze en onjuiste persberichten in De Stem,
dat door mij met betrekking tot de kandidatuur-Kramer met geen en
kele andere partij in deze raad vertegenwoordigd vooraf enig overleg
is gevoerd. De vertegenwoordigers van de hier aanwezige partijen zul
len dit kunnen getuigen. Ik dank u.