799
12 NOVEMBER 1970
De vergunninghouders zijn van het standpunt van de Officier van Jus
titie op de hoogte gebracht.
Indien bij controle blijkt, dat er gedurende duisternis containers op
straat staan zonder de vereiste verlichting, zal door de politie verbali
serend worden opgetreden en indien dit nog niet het gewenste resultaat
heeft zullen wij tot wijziging c. q. intrekking van de verleende vergun
ning (en) overgaan.
VRAAG.
De heer VAN DER WERFF zegt: een langdurige bespreking over de
problematiek van de reclasseringssubsidiëring in deze raad leidde tot
terugnemen van pre-adviezen in de vergadering van juni.
Sedertdien hebben wij er als ik het goed heb niets meer over vernomen.
Kunt U mij vertellen waarom niet en of er eventueel nog pre-adviezen
zullen komen?
ANTWOORD.
Naar aanleiding van het pre-advies inzake de subsidiëring van de re-
classeringsinstellingen heeft Uw raad in zijn vergadering van 25 juni
1970 ons college verzocht nadere informaties te verschaffen omtrent
de financiële consequenties voor genoemde instellingen van een even
tuele beëindiging van de subsidiering vanwege deze gemeente. Dit met
het oog op de bezwaren van financiële aard, welke met name van de zijde
van de afdeling Breda van de Katholieke Reclasseringsvereniging werden
aangevoerd tegen beëindiging van de subsidiëring.
De reclasseringsinstellingen zijn reeds eerder bij herhaling verzocht
hun standpunt ten aanzien van een eventuele beëindiging van het ge
meentelijk subsidie bij ons college kenbaar te maken. Hieraan is slechts
zeer ten dele voldaan, waarbij dan nog het nodige cijfermateriaal ont
brak. Ons college verklaarde zich evenwel bereid een en ander nog
maals nader te bezien. In verband met de vakantieperiode kregen wij
eerst eind september de beschikking over de nodige gegevens. In de
eerstvolgende vergadering van Uw raad zullen wij deze aangelegen
heid opnieuw aan de orde stellen.
VRAAG.
De heer VAN DER WERFF zegt: ligt het in de bedoeling van het
college op den duur voor het voltrekken van huwelijken ten stadhuize
niet meer een beroep te doen op wat oudere, daarvoor geschikt geachte
leden van de burgerij, doch uitsluitend op ambtelijke figuren?
Zou dit, in verband met het speciale karakter dat aan deze ambtelijke
handeling inherent is, mogelijk door sommigen als een verarming
beschouwd of aangevoeld kunnen worden?