805 12 NOVEMBER 1970 De heer KROON: Het mag voldoende bekend worden geacht dat mijn fractie al jarenlang heeft gepleit voor een zo breed mogelijk overleg met de andere gemeenten in de regio. Ik vind het dan ook buiten gewoon prettig dat dit overleg tussen de zestien gemeenten op gang is gekomen. De heer Froger kan nu wel zeggen dat dit overleg niet open is, maar dat geldt zeër zeker nietvöor deze 'r,aad, waarvanlodk de heër Froger deel uitmaakt. Ook de heer Froger kan weten dat hetgeen daar besproken wordt wel degelijk open is en ook aan de raad gepresenteerd wordt. Boven dien is er nog steeds een voorstel van onze fractie om straks bij dat over leg ook raadsleden te betrekken, hetgeen naar mijn mening bij de insti tutionalisering zeker tot zijn recht zal komen, daar twijfel ik geen mo ment aan. Het voorstel dat hier wordt gedaan is mij niet onsympathiek, in die zin dat deze nieuwe raadsleden trachten ook dat overleg in engere zin met die vier gemeenten te institutionaliseren, want daar gaat het om. Ten aanzien van de wijze waarop men dit tracht te verwezenlijken hoef ik niets toe te voegen aan het betoog van de heer van der Werff. Dit is staatsrechtelijk gezien een monster, dat eenvoudig niet kan be staan in Nederland. Ik behoef aan de woorden van de heer van der Werff niets toe te voegen, want het is mijns inziens duidelijk dat het een wonderlijke figuur zou zijn wanneer wij uit ons midden mensen zouden benoemen voor deze taak. Overigens geloof ik dat het moeilijk zal zijn taken te vinden die niet al aan de orde komen in het overleg dat in de regio op gang is gebracht, want al hetgeen daar aan de orde komt heeft uiteraard ook betrekking op de gemeenten in engere kring, ook wel genoemd de P. T. T. -gemeenten. Ik kan dan ook zeggen dat wij niet alleen geen behoefte hebben aan het benoemen van negen leden in deze werkgroep door de raad, maar dat wij het zelfs staats rechtelijk onjuist vinden. De heer SANDBERG: Ik sluit mij in eerste instantie volledig aan bij de intentie die mijns inziens voldoende duidelijk naar voren is gekomen in de toelichting van mijn mede-ondertekenaar. Alvorens daar dieper op in te gaan zou ik echter graag eerst het standpunt van het college vernemen, speciaal ten aanzien van de formele juridische bezwaren die door de heer van Loon, mijn fractievoorzitter en de heer Kroon naar voren zijn gebracht. De VOORZITTER: Ik heb zojuist al gezegd dat ik van mening ben, zeker waar ik het woord moet voeren in deze toch wel netelige zaak, dat het college zich in dezen een grote beperking moet opleggen. Deze zaak is door de raad op tafel gelegd en ik zou bepaald niet willen dat de raad over zijn eigen voorstel struikelt. Dit is echter een aangelegenheid die in de eerste plaats u regardeert, maar ik geloof dat ik van mijn kant toch wel enkele opmerkingen mag maken. Allereerst moet ik zeggen dat de bereidheid tot overleg, die duidelijk in de raad blijkt te bestaan, ook bij het college van burgemeester en wethouders volop aanwezig is. U hebt onlangs nog kunnen merken dat ook dit college met grote kracht aan dit overleg zal werken. Overigens heeft dit overleg slechts zijdelings te maken met het voorstel dat door de raad op onze tafel is gelegd.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 805