806 12 NOVEMBER 1970 De bereidheid is er dus volop, daar zijn talloze bewijzen voor ge leverd. Ik zou ook aan het adres van de heer Geene willen zeggen dat dit overleg bepaald niet van de laatste tijd dateert. Hij spreekt van augustus, maar ik mag hem eraan herinneren dat het overleg tussen zestien gemeenten zoals het nu bestaat begonnen is in de maand novem ber van het vorige jaar, terwijl er ook voor die tijd regelmatig overleg is geweest, zij het dat dit enkele malen is onderbroken, tussen Breda en de randgemeenten, al was het aantal van die randgemeenten niet altijd naar de zin van het stadsbestuur. Over de juridische aspecten wil ik niet veel zeggen. U zult begrijpen dat er van de kant van het college geen enkel bezwaar kan bestaan tegen overleg tussen raadsleden en ik geloof dat de wet ook op geen enkele wijze aangeeft dat raadsleden geen overleg met elkaar zouden mogen plegen, dit speciaal aan het adres van de heer Sandberg. Vraagt men mij nu of in de Gemeentewet, in het bijzonder in de artikelen 61 e.v.in een dergelijke procedure is voorzien, dan geloof ik dat men daar tever geefs naar zal zoeken. Ik wil geen enkel misverstand laten bestaan, noch tegenover de heer van der Werff, noch tegenover de heer Kroon, die hebben gezegd dit overleg te willen bevorderen. Ook de heer van Loon heeft daarover ge sproken. Ik wil er graag nog bij opmerken dat het overleg dat nu bestaat een andere schaal heeft. Het zijn zoals bekend niet drie of vier gemeenten, maar zestien gemeenten. Het waarschijnlijkst is dat bij de institutionali sering van dit overleg, waarover wij vanmorgen nog uitvoerig hebben gesproken en waar binnenkort wel iets van te verwachten is, vanzelf sprekend ook raadsleden zullen worden betrokken. Er zijn in het college twee opmerkingen gemaakt over dit initiatiefvoorstel, waarover wij maandag en dinsdag hebben gesproken, waarbij in de eerste plaats door het college is gezegd dat het ons niet geheel duidelijk is welk doel deze werkgroep zou gaan nastreven -- dit blijkt namelijk niet uit de drie stellingen die men heeft geponeerd --en verder is in het college de vraag gesteld welke betekenis het zou hebben dit overleg door raads leden te laten voeren en niet door de raden of door de colleges van burgemeester en wethouders. Ik geloof dat ik er wijs aan doe mij hiertoe te beperken en er niet meer van te zeggen. Eventueel kan ik er dan in tweede instantie, wanneer daarom gevraagd wordt en het noodzakelijk is, nog verder op ingaan. De heer GEENE: Ik meen dat wij er geen enkel bezwaar tegen zouden hebben wanneer in eerste instantie de vijf wethouders zouden worden aan gewezen om deel uit te maken van de groep van negen vertegenwoordigers van de gemeente Breda, waarmee tegemoet zou kunnen worden gekomen aan het bezwaar van de heer van der Werff. De heer VAN DER WERFF: Waarom dan niet de hele raad? De heer GEENE: Ik heb ook eembeetje bezwaar tegen de opmerking van de heer van der Werff waarin hij laat doorschemeren dat wij eigen lijk nog maar jonge broekjes zijn. Politiek heeft hij daar wel gelijk in,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 806