809 12 NOVEMBER 1970 De heer VAN OS: Of de heer van der Werff dat dikke rapport dat hij heeft genoemd helemaal goed heeft gelezen weet ik niet, maar daarin schijnt te staan dat openheid stoelt op de juridische vorm van openbaarheid. Die twee termen kan men dus niet absoluut los van el kaar zien. Verder heeft hij gesproken over een georganiseerd wantrouwen en ik acht dat volkomen misplaatst. De heer VAN DER WERFF: De schijn heb ik genoemd.' De heer VAN OS: Laat u het dan nu iets afzwakken, de bedoeling is mijns inziens toch duidelijk. Verder is gesproken over nieuwe raadsleden, maar het zijn niet alleen nieuwe raadsleden die aan dit voorstel hebben meegewerkt en bovendien moet ik zeggen dat hier duidelijk wordt tegemoetgekomen aan een wens die kennelijk leeft bij de raadsleden van onze naaste buurgemeenten. Het lijkt mij dan ook niet juist dit zonder meer opzij te schuiven, want ik geloof dat er in dit opzicht in het verleden al te grote fouten zijn gemaakt. De heer KROON: Ik heb in eerste instantie al gezegd dat wij al tijd hebben gepleit voor overleg en wij doen dat nog. Ik moet echter zeggen dat ik op deze basis, zeker nu ik de nadere motivering hoor van de heer Crul die zegt dat er eenvoudig behoefte is om te praten en dat de taakstelling later wel komt, niet gewend ben zaken te doen. Die taken moeten wij toch kennen. Afgezien daarvan behoud ik echter de staatsrechtelijke bezwaren, wat niet wegneemt dat ook mijn fractie bereid is als fractie haar aandeel te leveren aan het gesprek met raads leden van de omliggende gemeenten. Wanneer dat op vriendschappelijke wijze kan -- en ik geloof zeker dat dat mogelijk is kunnen wij hen wellicht overtuigen van de juistheid van bepaalde standpunten die wij huldigen en omgekeerd. Ik handhaaf echter mijn bezwaar dat wij geen werkgroep uit deze raad kunnen benoemen die opdracht krijgt met die gemeenten te gaan praten, want dat blijf ik een staatkundig onjuiste verhouding vinden. De heer SANDBERG: Alvorens terug te komen op de formele bezwaren die van verschillende kanten zijn geuit, heb ik er behoefte aan aan te geven welke mijn beweegredenen waren om het thans aan de orde zijnde initiatiefvoorstel mede te ondertekenen. Ik was en ik ben nog steeds van mening dat de boodschap die door de raad aan het nieuwe college is meegegeven, ook voor ons als raads leden een taakstelling omvat. De daarin opgenomen hoofdpunten, die wellicht als leidraad kunnen dienen voor het nieuwe college bij het te voeren beleid, interpreteer ik persoonlijk namelijk weer als toetssteen om dat gevoerde beleid aan te beoordelen. Mijn motieven om aan dit initiatiefvoorstel mee te werken vloeien voort uit het in eerder genoem de boodschap gestelde onder het punt "Grenswijziging" op bladzijde 11. Nadat in dit hoofdstuk eerst de noodzakelijke uitbreiding van het grond gebied van Breda aan de orde komt en eveneens door allen onderschreven wordt, volgt een passage die onze twijfels omschrijft of annexatie wel

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 809