814 12 NOVEMBER 1970 is in de wet geregeld. Wanneer de overheid of algemeen gesteld de gemeenschap bezittingen nodig heeft van een particulier en het algemeen belang dit vereist, worden deze gekocht of onteigend, daar zijn ver schillende methoden voor, terwijl degene die daardoor wordt getrof fen schadeloos wordt gesteld. Ik geloof dat dit ook volledig op zijn plaats is. Wanneer er op dit moment geen regeling voor schadeloos stelling zou bestaan zouden wij daar waarschijnlijk voor strijden. Als ik het mij goed herinner is dat voor 1961 ook wel gebeurd in dergelijke gevallen als nu aan de orde is. De schaderegeling voor huurders van bedrijfspanden is namelijk nog niet zo vreselijk oud, die dateert van 1961. Het is een voorlopige regeling en wij hebben ons laten vertellen dat er een nieuwe regeling op stapel staat. Er is een mogelijkheid dat er in gevallen als deze misbruik van de regeling wordt gemaakt. Ik zou mij bijvoorbeeld kunnen voorstellen dat iemand in een oude buurt, die duidelijk aan sanering toe is, een aantal panden huurt en daar een onderhuurder in zet, met de bedoeling te zijner tijd als eerste huurder een schadeclaim te kunnen indienen, maar bij mijn weten is hiervan in Breda nog geen voorbeeld te noemen. Wanneer er een nieuwe wet is zou ik er voorstander van zijn dat er een vergrendeling wordt gelegd op de mogelijkheid van speculatie met be drijfspanden in dergelijke buurten. Het is mij niet bekend of in de nieuwe wet die op stapel staat een dergelijke grendel is opgenomen en wanneer dit niet het geval is zullen wij mijns inziens de weg moeten volgen via de landelijke politieke partijen om dit te bewerkstelligen. Wanneer de raad nu dit geval zou aangrijpen om zijn onbehagen over misschien zelfs theoretische situaties uit te spreken door de schadeloosstelling te weigeren, dan wordt er volgens mij een toestand van rechtsonzekerheid geschapen, doordat men aan een rechtspersoon --of dat nu een bedrijf is of een particulier doet niet terzake -- om redenen die buiten het geval gelegen zijn zijn recht onthoudt. Wethouder VAN DUN: Ik vraag mij af welk doel mijn antwoord nog kan dienen, omdat de vraag die de heer van Caulil heeft gesteld mijns inziens nagenoeg geheel beantwoord is door de heer Spanjer. Ik wil toch proberen de zaak samen te vatten en dan geloof ik dat in dit concrete geval een verkooppunt verloren gaat dat gevestigd is in een bedrijfs pand dat eigendom is van de gemeente en dat verhuurd is aan de N. V. Bierbrouwerij De Drie Hoefijzers, die het pand met toestemming van de gemeente heeft onderverhuurd aan de exploitant. Op een bepaald moment -- hier speelt het probleem van het bestem mingsplan Middellaan-Leuvenaarstraat een rol -- heeft de gemeente dit pand nodig en wordt het uit de huur genomen. Op verzoek van het bedrijfs leven is in 1961 de noodwet tot stand gekomen waarover in het stuk wordt gesproken. Deze wet de heer Spanjer loopt al enigszins op de feiten vooruit -- krijgt straks een definitieve vorm, waarvan nog niet bekend is of daar in een grendel is opgenomen, maar wel dat de vergoeding aan huurder en onderhuurder nog groter wordt, althans een nog grotere marge krijgt, dan op dit moment. In de tweede plaats regelt deze wet de vergoeding bij het verliezen van verkooppunten. Het is duidelijk dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 814