82
12 FEBRUARI 1970
De heer BARYIk behoor tot het geringe deel van de K. V. P. - fractie
dat niet kan staan achter het beleid van uw college en dat zich moet
distantiëren van het betoog dat de heer van Banning gehouden heeft.
De heer Woestenberg moge weten dat ieder lid van de fractie als gemeen
teraadslid zijn eigen verantwoordelijkheid draagt en de taak heeft daar
uiting aan te geven.
Ik wil graag kort en duidelijk trachten te stellen waarom ik niet
met het college mee kan gaan, zonder dat ik in details treed. In de
mededeling die u aan de raad verstrekt hebt, lees ik dat uw college
de voorstelling niet heeft laten doorgaan op basis van de informaties
die verkregen zijn. Verder lees ik dat die informaties inhouden, dat het
stuk passages van godslasterlijke aard bevat en dat in het stuk meerdere
malen openbare schennis van de eerbaarheid wordt gepleegd. U voegt
daaraan toe dat eigen waarnemingen van het college die informaties
hebben bevestigd. Ik kan dit niet anders zien dan als een vorm van pre
ventieve censuur. Ik meen dat het in strijd is met de hedendaagse op
vattingen over de vrijheid van meningsuiting, dat een preventieve cen
suur wordt toegepast, een vrijheid van meningsuiting die toch allerminst
wil betekenen dat er dan maar ongestraft beledigd zou kunnen worden,
zoals de heer van der Zwan blijkbaar meent. Bovendien hebben b. en w.
in hun mededeling zonder meer gesteld dat de opvoerenden zich aan een
tweetal strafbare feiten schuldig maakten, t. w. godslastering en openbare
schennis van de eerbaarheid. Als het juist is dat er in Amsterdam proces
verbaal is opgemaakt naar aanleiding van de voorstelling, dan is de vraag
of er strafbare feiten gepleegd zijn nog sub judice. Het lijkt mij dan op
zijn minst gezegd voorbarig dat nu al uitspraken hieromtrent van uw kant
worden gedaan. Mijns inziens is het beslist niet de taak van een college van
b. en w. om antwoord te geven op de vraag of er strafbare feiten zijn ge
pleegd; dat is de taak van de rechter en naar mijn smaak van de rechter
alleen. Ik vind dan ook dat uw college met deze mededeling op een stoel
is gaan zitten die de zijne niet is.
Ik heb bezwaren tegen uw beleid in dezen en tegen de inhoud van
uw mededeling. Daaraan wil ik echter toevoegen dat ik aan mijn stand
punt geen zware consequenties wil verbinden, omdat in deze geschiedenis
eenvoudigweg moet gelden dat het sop de kool niet waard is. Ook van mij
is het beslist niet nodig dat het stuk van De Sade naar Breda komt of zou zijn
gekomen. Ik had echter wel graag gezien dat dat op een andere manier en
op andere gronden was voorkomen. Als ik burgemeester van Breda was ge
weest, had ik dat misschien ook wel gedaan. Je kunt je in dit verband ook
nog afvragen wat er gebeurd zou zijn wanneer de heer van Dun burgemees
ter van Breda geweest zou zijn en ik wethouder van culturele zaken.
Mevrouw VAN MIERLO-MUTSAERS: Ik had wel het vermoeden dat
veel van mijn collega's over dit stuk zouden spreken en daarom zal ik
trachten kort te zijn, ik zal alleen enigermate uitvoerig mijn stem moti
veren. Er waren bij dit stuk meerdere artikelen en behalve deze de ge
wone geldende democratische beginselen, waarop uzelf of samen met het
college uw besluit hebt genomen. Over de mogelijkheid of wenselijkheid
daarvan hebben reeds meerdere leden van de raad het hunne gezegd.