83
12 FEBRUARI 1970
Aangezien ik geen voorstandster ben van doublures zal ik nu alleen
een motivering van mijn straks uit te brengen stem geven. Als voorstand
ster van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden, haal ik nu enkele artikelen uit dit verdrag aan,
waarop ik de motivering van mijn stem zal gronden. Ik hoop dat u mij
toestaat de letterlijke tekst van de artikelen voor te lezen; de artikelen
zijn niet lang en ik kan ze niet uit hun verband rukken.
Artikel 9 zegt;
"Eenieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en gods
dienst. Dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of
overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid, hetzij alleen,
hetzij met anderen zowel in het openbaar als in zijn particuliere
leven zijn godsdienst of overtuiging te belijden door de eredienst,
door het onderwijzen ervan, door ae praktische toepassing ervan
en het onderhouden van de geboden en voorschriften.
Relevanter is nummer 2 van dit artikel, dat zegt:
"De vrijheid van godsdienst of overtuiging te belijden, kan aan geen
andere beperkingen zijn onderworpen dan die welke bij de wet zijn
voorzien en die in een democratische samenleving nodig zijn, in het
belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de open
bare orde, gezondheid, zedelijkheid, of ter bescherming van rechten
en vrijheden van anderen.
Artikel 10 luidt;
"Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoorde
lijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde
formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, welke bij de
wet worden voorzien en die in een democratische samenleving nodig
zijn om in het belang van 's lands veiligheid, territoriale onschendbaar
heid of openbare veiligheid, de bescherming van de openbare orde, het
voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of
van de goede zeden, de bescherming van de goede naam of rechten van
anderen te waarborgen.
Overeenkomstig deze artikelen kan ik het recht op vrijheid van ge
dachten, geweten enz. voor ieder aanvaarden, maar tevens zeg ik u dat
voor mij ook geldt de omschrijving van dit fundamentele recht in artikel
9 en 10, dat onder bepaalde voorwaarden anderen en ik gebruik kunnen en
mogen maken van de bescherming die dat recht ons en mij geeft inzake
belediging van de godsdienst, van de bescherming en van schending van
goede zeden, zoals deze in genoemd artikel vervat is. Misschien kunnen
andere collega's zich beroepen op de rechterlijke macht die wel zal uit
maken of dit beledigend voor de godsdienst of kwetsend voor de goede
zeden is, maar ik heb mij de moeite getroost mijn oor te luisteren te
leggen bij bezoekers van dit stuk van verschillende gezindten. Zij beves
tigen inderdaad dat hier wel degelijk sprake is van godslastering en schen
ding van de goede zeden en de openbare eerbaarheid. Ik kan in gemoede
en in volle objectiviteit verklaren dat in het stuk predikaten en scheld
woorden gebezigd worden, die men in een normale burgerlijke maat
schappij niet bezigt zonder daarvoor veroordeeld te kunnen worden. Ik
zou mij schamen ze hier in de mond te nemen.