84 12 FEBRUARI 1970 Gezien dit alles, mij baserend op de genoemde artikelen 9 en 10 van de bescherming van de rechten van de mens en op de door mij ver kregen informaties omtrent letterlijke teksten en presentatie, steunend op ae motieven van de heren van Banning, van der Zwan en Kroon, zal ik voor het genomen besluit van b. en w. stemmen. De heer VAN DER WERFF: Ik heb uit de woorden van mevrouw van Mierlo begrepen dat de mededeling van b. en w. in stemming zal komen, maar daar is mij niets van bekend. De VOORZITTER: B. en w. zouden kunnen voorstellen de mededeling voor kennisgeving aan te nemen. Ik neem aan dat mevrouw van Mierlo nu alvast verklaard heeft waarom zij het daar mee eens zou kunnen zijn. De heer SMIT: Ik heb het college maar één vraag te stellen. In dien aangekondigd zou zijn geweest dat het aangekondigde stuk in deze gemeente elders dan in de Stadsschouwburg in het openbaar zou worden opgevoerd, had u dan, naar uw oordeel, het tweede lid van artikel 221 van de gemeentewet moeten toepassen? De heer KRAMER: Van mijn fractievoorzitter hebt u al gehoord dat wij de vrijheid van meningsuiting zeer hoog waarderen. Wij voegen daar in één adem aan toe: door respect voor de medemens. Op een en ander wil ikinzijnalgemeenheid,in alle ernst, nog even iets dieper ingaan, om voorzichtig te trachten enige richting te geven aan enkele medeburgers die verward zijn geraakt in de maatschappelijke toepassing van een aan tal uitspraken die het schijnbaar goed doen. Ik noem u de volgende as pecten "Wat is vrije meningsuiting? Waar is onze vrijheid? Dit is bevoog ding! Wie bepaalt de grens en de norm ten aanzien van het waken voor de openbare zedelijkheid?" Het begrip "vrijheid" speelt bij al deze uitlatingen, om welke reden dan ook geuit, een grote rol. Het is een groot voorrecht om vanuit welke hoge motieven ook te hunkeren naar vrede, vrijheid en gerechtigheid. Dit oprechte streven heeft te maken met de ethiek van ons leven. Dit is eerbaar handelen ten opzichte van de medemens, vanuit een innerlijke bewogenheid. Het menselijk handelen heeft vanzelfsprekend invloed op de samenleving. Daardoor dragen wij directe medeverantwoordelijk heid voor onze samenleving. Dit betekent in wezen dat wij al werkend met enige moeite onze maatschappij zo mogelijk iets beter willen maken om meer gestalte te geven aan de leefbaarheid. Eenieder die arbeidt is daarmee op eigen wijze bezig. Bij het ingewikkelder worden van het geheel van onze maatschappij wordt deze niet duidelijker. Het positief zien van het menselijk werk wordt dan steeds vager, dit met alle daaraan verbonden gevolgen, welke zich vooral manifesteren op het terrein van het geestelijke en het psychische. Hierdoor ontstaat o. a. het gezegde: de minderheid telt niet mee. Dat komt omdat men het niet altijd juist ziet. Mensen die zich van dit minderwaardigheidscomplex weten te be vrijden, zullen echter begrijpen dat de minderheid in de democratie ook een functie heeft door kritiek en door opbouwende medewerking. Dit houdt in dat de juiste beslissing in een democratie niet de wil van de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 84