87
12 FEBRUARI 1970
stelling van het bestuur en de raad van aanbeveling die aan de leiding
staan van deze stichting. Bovendien heb ik in die dagen een gesprek
gehad met de regisseur van dit stuk. dr. Fons Eickholt, waarbij mij
gebleken is dat er geen wezenlijke veranderingen in het stuk te ver
wachten waren. Wat is namelijk het geval? In het moderne avantgar-
distische theater -- men noemt het geen "toneel" meer, maar "theater"
-- bestaat geen vast stramien, zoals bij toneelstukken gebruikelijk is,
maar treden regelmatig bepaalde evoluties op, waarbij ook een zekere
vrijheid bestaat ten aanzien van hetgeen wordt gezegd en gedaan.
Wij -- het college -- hebben ons daarom op het standpunt gesteld
dat wij geen aanleiding hadden tegenover het "ja" van de directeur
een andere mening te stellen. Ik mag de raad wel zeggen dat dit geen
besluit is dat zomaar is genomen, het college heeft zich daar diepgaand
over beraden.
Wij hebben ons daarbij ook gebaseerd op de verdraagzaamheid,
omdat wij van mening zijn dat er wel heel bijzondere omstandigheden
moeten zijn, voordat wij de schijn op ons kunnen laden van onverdraag
zaam te zijn, alsmede de schijn dat wij zouden doen aan betutteling
en nacensuur. Dit heb ik ook namens het college gesteld toen ik door
de pers werd benaderd om dit standpunt van het college nader toe te
lichten.
Na dit "ja" van het college het waarom van het "nee". Op 29
januari was in Amsterdam de eerste van de tweede serie voorstellingen
van dit stuk geweest. Op 30 januari bleek ons dat de directeur van de
schouwburg over de wenselijkheid dit stuk op 1 februari in Breda te laten
uitvoeren tot andere gedachten was gekomen. Dit blijkt ook duidelijk
uit hetgeen op zaterdag 31 januari in de pers is gepubliceerd, alsmede uit
de bijlage bij het raadsstuk nr. 67, waarin staat dat het besluit van het
college mede is genomen in overeenstemming met het advies van de
directeur en de opvatting van de directeur daaromtrent. Daarnaast
waren er -- dat was het zelfstandige besluit van het college -- bij de
burgemeester bestuurlijke inlichtingen binnengekomen die er op wezen
dat er, hetgeen inmiddels ook aan de directeur van de schouwburg bekend
was, tussen de eerste fase van 11-14 december en de tweede fase die op
29 januari was begonnen, toch wezenlijke wijzigingen in de opzet van het
stuk waren aangebracht. Dit alles was aanleiding dat het college, weder
om na ruim beraad, tot de conclusie kwam dit nee" van de directeur
beslist te willen volgen. Daarvoor was een uitspraak van het college
nodig. Wanneer de directeur "nee" zegt, terwijl het college tevoren
reeds "ja" heeft gezegd, is het logisch dat het college een nieuw be
sluit moet nemen. Dit besluit luidde dan ook "nee", dit stuk kan in onze
schouwburg niet doorgaan, wij kunnen onze schouwburgzaal niet beschik
baarstellen voor dit stuk dat op deze essentiële punten is gewijzigd.
Eventueel kan de burgemeester de raad hierover meer meedelen wan
neer hij daartoe behoefte gevoelt. t
Er is gevraagd of het college in deze zaak niet weifelachtig is
geweest. Ik meen dat wanneer het college in één zaak zorgvuldig te
werk is gegaan, het wel in deze is geweest, waarin wij tezamen --
de burgemeester alleen, ondergetekende alleen en het gehele college