872 17 DECEMBER 1970 bekend hebben verondersteld. Ik meen dat dit de betekenis en de achter grond van dit werk en dat dit ook de motivering is van degenen die vanuit het onderwijs in die werkgroep bij elkaar zijn gekomen, om elkaar te vinden en samen ten bate van het kind dit werk tot ontwikkeling te brengen. Hiermee ben ik tevens aan de opmerking van de heer Barij, die er terloops op heeft gewezen dat er, toen de schoolpsychologie in november 1967 aan de orde was, van een gezamenlijke aanpak van de onderwijspro blematiek in Breda nog geen sprake was. Daarop heeft ook de heer van der Werff gedoeld toen hij sprak over de wereld van hard werken, inventari seren, contacten, etc. die aan dit rapport ten grondslag ligt. Het is bij zonder verheugend dat het totale Bredase onderwijs tot deze samenwer king en gezamenlijke aanpak is gekomen. Mevrouw Willems heeft in feite hetzelfde gezegd, toen zij opmerkte dat de verschillende disciplines en levensbeschouwingen elkaar moeten vinden in een krachtige aanpak met betrekking tot de ontwikkeling van het onderwijs. Wat zij heeft gezegd over een rijkssubsidieregeling en over de kandidaatstelling op democratische wijze wil ik even laten rusten. Ik kom daar later nog op terug. De heer Schoenmakers heeft erop gewezen -- ik vind het bijzonder prettig dat hij dat op deze wijze heeft gedaan, omdat hij spreekt van uit zijn kennis van het Bredase onderwijs dat het Bredase onderwijs zelf hiermee het gelukkigst zal zijn. Ook hij heeft het even gehad over de rijkssubsidieregeling. Ik kan hem zeggen dat er inmiddels con tact is geweest met de secretaris van de interdepartementale stuurgroep, de heer Voster, die ons heeft gezegd dat in bepaalde situaties vanuit de oude regelingen verder kan worden gewerkt, omdat er op dit moment TTiet betrekking tot de nieuwe ontwikkelingen in de schooladvies- en bege leidingsdiensten nog geen definitieve subsidieregelingen bekend zijn. In die situatie is het natuurlijk begrijpelijk dat daar waar op oude normen en regels subsidieregelingen bestaan, men daarvan gebruik maakt en dat men die niet wegdoet voordabmen weet wat er in dit verband tot stand kan komen. De motie van de heer Laban heb ik niet gezien. Ik ben van daag namelijk al vroeg vertrokken en pas op het laatste moment weer teruggekomen naar Breda. Ik zal er echter zeker kennis van nemen, het is mij bekend dat de heer Laban op dit punt nogal wat vragen heeft, waarvan wij zelfs in het rapport nog iets kunnen terugvinden. Ik zal het heel nauwlettend volgen, omdat een van de belangrijkste zaken bij hét tot stand komen en de verdere uitgroei van dit werk natuurlijk de rijks subsidieregeling is. Als wethouder van financiën bekend met de gemeenr telijke financiën -- en anders zeker als wethouder van onderwijs -- vind ik het belangrijk. De heer VAN DER WERFF: Dat zijn tegenspelers! Wethouder BROEDERS: Maar die kunnen elkaar toch wel goed ver dragen! en ik kijk dan ook met belangstelling uit naar die regeling. Wij zullen er alles aan doen wat wij kunnen om die regeling dusdanig te doen zijn dat dit werk goed tot ontwikkeling kan komen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 872