17 DECEMBER 1970 904 maakt op het gebouw. Inmiddels is ons bekend dat opnieuw twee wethouders, nu de heren van Dun en Mans, een gesprek hebben gehad met de groep en wij zouden graag willen weten welke conclusies hieruit kunnen worden getrokken. In hoeverre zouden de financiële consequenties van het ter beschikking stellen als gemeenschapshuis van invloed zijn op het realiseren van gemeenschapsaccommodaties in andere delen van de stad? Aan welke tijdsperiode zou gedacht moeten worden om in verband met de uitbreiding en sanering van oud-Princenhage een redelijke bezettingsgraad te bereiken en daarmee een redelijk exploitatieresultaat? Tenslotte zouden wij graag willen weten welke garantie de raad heeft dat in geval van verkoop van het gebouw aan het genoemde architectenbureau, deze bestemming blij vend zal zijn, of dat de mogelijkheid bestaat dat dit architecten bureau het na enkele jaren verkoopt, waarna er iets heel anders in gevestigd zou kunnen worden. De heer FROGER: Zoals men weet heeft mijn partij al geruime tijd belangstelling voor het probleem in Princenhage. In het begin hebben wij helemaal niet geweten waar de zaak naartoe ging, tot dat op zekere dag duidelijk werd dat de gemeente Breda het pand wilde verkopen. Daarvoor hadden wij het college al gevraagd het toch vooral voor de gemeenschap van Princenhage te bestemmen. Wij hebben op de brief met dat verzoek nimmer antwoord gekregen. Vervolgens hebben wij ons gewend tot de gemeente Prinsenbeek, de toenmalige eigenaresse. Deze heeft zich toen tot burgemeester en wethouders van Breda gewend met de vraag wat het moest doen met het bod van onze partij op het raadhuis. Zoals men in onze brieven heeft kunnen lezen, hebben wij dit bod gedaan enkel en alleen met het oogmerk het gebouw te zijner tijd over te dragen aan de gemeenschap van Princenhage, die daarvoor het meest in aanmerking komt. Wij waren toen op de hoogte van het bestaan van een groep jongeren die hard aan het werk waren. Het is mis schien nuttig te vertellen dat de oorspronkelijke commissie of werk groep, die uit vijf leden bestond, later met drie leden verder ging. De verklaring daarvoor is heel eenvoudig, omdat twee leden van aie werkgroep door de toewijzing van de oude school aan de Dreef een voorziening hadden gekregen voor de jeugdactiviteiten. In de verleden week gehouden afdelingsvergadering heeft de direc teur van de dienst van openbare werken een brief van 3 april 1970 geciteerd, die afkomstig was van de oude werkgroep. Toen werd nog gevraagd om veel faciliteiten voor de jeugd, maar daaraan was inmiddels voldaan. De andere brieven -- naar ik meen een vijftal -- zijn op dat moment niet ter tafel gekomen, wat voor mij aanleiding was om aan de leden van de afdeling de volgende dag de volledige correspondentie, die ik van de werkgroep had gekregen, toe te sturen. Uit die correspondentie en uit de activiteiten van de leden van de werkgroep blijkt hoe hard zij hebben gewerkt. Zij hebben zelfs een voortreffelijke enquete gehouden en het is toch eigenlijk wel ver wonderlijk hoe drie jonge mensen -- een leraar, een assistent-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 904