909
17 DECEMBER 1970
len wij weten wat daarvan terecht komt, want als ik de heer Gie-
len goed begrepen heb staat niet zijn gehele fractie achter zijn
standpunt. Straks zullen wij echter zien hoe groot het deel is dat
daar wel achter staat.
Dit voorstel kan op geen enkele manier onze goedkeuring weg
dragen. Als wij dit pand, dat een dergelijke waarde voor de ge
meenschap vertegenwoordigt, op deze manier van de hand doen,
dan behoeven wij hier helemaal niet meer te praten over democra
tisering, inspraak, openheid, medezeggenschap, enz, van de burger,
want dan voeren wij een soort toneelspelletje op en dat is wel het
laatste waar Breda behoefte aan heeft.
De heer VAN LOON: Wil de heer van Os misschien zeggen wat hij
met dat "toneelspel" bedoelt?
De heer VAN OS: Wanneer wij niet duidelijk tegemoet komen
aan de wens van een grote groep bewoners van een stadswijk en
daar zelfs onvoldoende gehoor aan geven, dan vind ik dat wij niet
langer moeten praten over democratisering, inspraak en openheid
in dit gezelschap, want dat betekent...
De heer VAN LOON: Ik vraag u iets over het woord "toneelspel"
dat u hebt gebruikt!
De heer VAN OS: Ja, dan wordt het een toneelspel.
Zoals ik reeds heb gezegd moeten wij de afstand tussen bestuur
der en bestuurde niet groter maken. Wij moeten proberen die kleiner
te maken. De overheid kan dat doen door aan te geven dat zij
als het erop aan komt de burger een willig oor verleent. Dat is
mijns inziens in dit geval onvoldoende gebeurd. Er is te weinig
overleg geweest, in ieder geval vind ik daar in het onderhavige
voorstel weinig van terug. Het voorstel vinden wij dus fout en min
of meer een slag in het gezicht van een zeer grote groep weldenkende
burgers.
De heer VON SCHMID: Het is niet mijn bedoeling nu allerlei
woorden als "inspraak", enz. in de mond te nemen. Ik ben er
uiteraard van overtuigd dat dit zeer belangrijke woorden zijn, maar
niet alleen worden die woorden vaak gedevalueerd, het hangt er ook
van af uit wiens mond ze komen.
In ieder geval wil ik wel mijn heel grote verbazing uitspreken
over dit voorstel, ik moet eerlijk zeggen dat ik van dit college
dit voorstel in deze vorm niet had verwacht. Ik kan mij voor
stellen -- dat bleek ook wel uit de opmerkingen van V. V. D.-zijde --
dat men zich afvraagt of er nu wel zo'n grote groep is in Princen-
hage die graag iets met dat voormalige raadhuis wil doen. Aan de
andere kant kan men ook zeggen dat het in ieder geval vaststaat
-- en dat vind ik het belangrijkst -- dat er een aantal jonge men
sen bezig is met initiatieven en met een onderzoek of daar iets aan