17 DECEMBER 1970 922 toegeeft aan dat deelbelang. Dat mag de heer van Os ons niet ver wijten. Voor mij is democratisch handelen dan dat ik op het scherp van de snede het voor en tegen van deze zaak tegen elkaar afweeg, in alle oprechtheid. Dan kom ik tot de uitspraak die ik heb gedaan-, eerst de andere wijken en dan Princenhage, dat al over de minimum voorzieningen beschikt. De heer von Schmid heeft ongeveer hetzelfde probleem naar voren gebracht. Hij plakt het college bovendien nog het etiket op dat het wat belegen ruikt en dat het platgetreden paden bewandelt. Ik hoop dat dit de heer von Schmid in de loop der tijd nog mee zal vallen; ik sta per se niet achter hem wanneer hij het college verwijt dat het een opstelling kiest die niet meer van deze tijd is. De opmerking van de heer van Loon behoef ik niet te beant woorden, evenmin als het betoog van de heer van Caulil. Ik onder schrijf zijn bewogen pleidooi voor zaken in Princenhage die ontzettend belangrijk zijn en ben het met hem eens dat dit gebouw ongeschikt is. De opmerkingen van de heer van Banning zijn hiermee ook be antwoord, evenals die van de heren Kroon en America. Resten mij nog twee punten. In de eerste plaats de vraag van de heer Crul, die informeert naar geruchten die de ronde doen als zou de gemeente in verband met oude plannen van Oomes en Bogaert dit pand beschikbaar stellen om te willen ruilen. In de afdeling voor openbare werken is deze opmerking ook gemaakt. Door de directeur van de dienst van openbare werken, het hoofd van de afdeling volksr huisvesting en door mij persoonlijk is daarop toen verklaard dat daar van geen sprake is. Wat niet is kan ik niet bewijzen. Tenslotte wil ik nog even in het kort ingaan op de opmerking van de heer Barij. Ik ben het met hem eens dat de gemeente zorg dient te dragen voor een optimale verkoop van panden en dat zij zich als een goed koopman moet gedragen. De heer Barij moet het echter met mij eens zijn dat de gemeente zich ook als een fatsoenlijk koop man moet gedragen en dan moet ik zeggen dat ik er in verband met die eis van fatsoen wat moeite mee heb wanneer hij tijdens de pro cedure, zeker wanneer deze zaak in de raad aan de orde is, met een nieuw bod op tafel komt. Overigens is dit een bod dat het col lege niet heeft bereikt, maar dat vind ik iets waarover wij niet moeten vallen. Dit commerciële gehuppel echter kunnen wij mijns inziens niet waarmaken en ik pleit ervoor bij de raad dat wij het vertrouwen van de burgerij, ook in het zaken doen, behouden. Ik wijs dan ook op dit moment dit bod af namens het college. Ik geloof niet dat dat nu nog kan. De heer VAN OS: Er is lang en breed gesproken over allerlei zaken. De heer van Dun betwijfelt enigszins of een pleidooi van een actiegroep wel voldoende argument is om hier nader op in te gaan. Ik meen dat het helemaal juist zou zijn wanneer een pand met een dergelijke historische betekenis in een oude dorpskern wordt verkocht, een hearing in die dorpskern zeker op zijn plaats is. Men behoort niet te denken dat het maar een oud pand is en dat het niet veel

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 922