17 DECEMBER 1970 meer voorstelt, het heeft historische betekenis en dat kunnen wij mijns inziens niet zomaar voor 60.000,-- overboord gooien. De wethouder zegt vervolgens dat er geen geld is. Dat kan best zijn, wij hebben voor meer dingen geen geld, maar deze kans hebben wij maar één keer. Wanneer wij het pand nu verkopen zijn wij het kwijt en vooral Princenhage is het kwijt, voor altijd. Verder wordt gesteld dat het niet voldoet aan het programma van eisen voor een gemeenschapshuis, maar het is geen gemeenschapshuis en dat zal het ook nooit worden. Het kan echter wel een ontmoetings centrum zijn voor alle geledingen van Princenhage. Daaraan behoeft men niet zulke vreselijk hoge eisen te stellen, want als men ziet hoe de ledêh van allerlei groeperingen in Breda elkaar ontmoeten, zal men mij moeten toegeven dat dit geen groots ingerichte ge meenschapscentra zijn. Integendeel, het kunnen heel genoeglijke lokalen zijn waar men gezellig met elkaar over allerlei dingen kan praten en waar de nodige activiteiten kunnen worden ontwikkeld. Ik kan dan ook gewoon niet accepteren dat een pand dat tot voor een jaar nog in gebruik was als gemeentehuis -- ik neem aan dat het dak dus niet op instorten staat, dat lijkt mij nogal gevaarlijk als daar een gemeenteraad moet vergaderen -- volledig ongeschikt zou zijn om daar de burgers van Princenhage elkaar te laten ontmoeten. Ten aanzien van de verkoop heeft de wethouder gezegd dat er bij een openbare verkoop moeilijkheden rijzen, omdat de gemeente er zeker van wil zijn dat het ook na de verkoop goed behandeld wordt. Ik meen echter dat het ook mogelijk is bij de verkoop de nodige condities te stellen en daarmee zou men zich veilig kunnen stellen tegen een ondoelmatig of onjuist gebruik in de toekomst. Zeker, de gemeente zal toch wel wegen weten te vinden om zich die zekerheid te verschaffen. Kortom, de wethouder heeft mij beslist niet kunnen overtuigen. Ik blijf het jammer vinden dat dit pand, dat zeker van betekenis is voor een oude dorpskern waarvan wij altijd zeggen dat wij die zoveel mogelijk moeten handhaven en dat die zijn functie moet be houden, op deze manier en tegen deze prijs van de hand wordt ge daan. Laat men het dan liever twee of drie jaar vasthouden en be kijken welke mogelijkheden er zijn. Dan kunnen wij altijd nog zien of wij er geld in steken om er iets beters van te maken. De heer VAN BANNING: Ik moet uiting geven aan mijn grote teleurstelling. Ik heb veel waardering voor het feit dat in deze raads zaal wordt gezegd dat er in het verleden contactuele moeilijkheden zijn geweest en dat dit wordt betreurd. Wanneer ik echter als een van de 39 vertegenwoordigers van de Bredase gemeenschap een in formatie krijg die nog geen anderhalve bladzijde beslaat en die er in feite op neerkomt dat de gemeente eigenaresse is geworden van het pand, dat 60.000,-- een redelijk bod is, dat er in de toekomst andere voorzieningen voor activiteiten kunnen worden geschapen en dat het pand ongeschikt is, dan betreur ik dat ten zeerste.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 923