925 17 DECEMBER 1970 De heer VON SCHMID: Allereerst wil ik zeggen dat wij de w excuses die zijn aangeboden voor de fouten die zijn gemaakt in de fi voorfase vanzelfsprekend op hoge prijs stellen. Ik meen echter dat ie dit geen excuus is om in de eindfase voort te gaan met het maken f vi van nog ernstiger fouten. In dat verband sluit ik mij geheel aan bij al de woorden van de heer van Banning, want dat was ook de reden tu van mijn verwijt aan het college. De heer van Dun noemt dat het w d( opplakken van een etiket. Wanneer er een voorstel wordt gedaan mogen wij mijns inziens verlangen dat dit aan alle kanten is belicht g< en dat precies wordt verteld wat er allemaal aan de hand is, zoals he de wethouder nu heeft gedaan in zijn antwoord. Wellicht had dit te inderdaad een andere wending aan het debat kunnen geven. g; Ik wil er echter direct aan toevoegen dat het betoog van de gc wethouder -- ofschoon zeer uitvoerig -- naar mijn smaak toch niet hi overtuigend is, omdat hij bepaalde dingen buiten beschouwing laat. m De wethouder heeft bijvoorbeeld zelf al gezegd dat de actiegroep N het bezit van dit huis ziet als een stimulans voor het ontstaan van W activiteiten en ik geloof dat dit ook inderdaad het geval is. Wanneer ai op een gegeven moment de Princenhaagse gemeenschap, die nu wel- or iswaar door slechts enkele personen wordt vertegenwoordigd maar waar, aldus ook de heer Gielen, meerdere mensen achter staan, maar die ni nu misschien min of meer de kat uit de boom kijken, ziet dat de le raad van Breda zo'n gewichtig gebouw niet zomaar van de hand doet ge maar tegemoet komt aan initiatieven uit de burgerij, dan zou dat zi inderdaad als een zeer belangrijke stimulans kunnen werken. Omgekeerd w kan het ook dodelijk werken voor die initiatieven als men het zon- A: der meer afketst. nc De wethouder heeft enorm met cijfers gewerkt, ik moet zeggen ve dat ik er erg van onder de indruk ben gekomen. Dat neemt echter N( niet weg dat hij zelf op een gegeven moment zegt dat straks in nc Princenhage wellicht de noodzaak ontstaat om een gemeenschapshuis of een wijkgebouw of wat dan ook te stichten. Dan gaan wij er als raad over praten om daar iets neer te zetten. Nu staat er al iets. he Natuurlijk, dat brengt ook kosten met zich mee, dat heeft de wet- vc houder heel duidelijk aangetoond, maar dat had iedereen waarschijn- m lijk ook wel al met zijn klompen aangevoeld. In ieder geval zal ra het geld kosten om daar iets aan te doen en dan rijst de vraag of te wij daar dan geld aan moeten besteden. Een andere vraag is of er, wanneer dit pand behouden blijft voor de gemeenschap, uit die ge- sc meenschap niet bepaalde initiatieven naar voren zullen komen. Daar m mag men als gemeentebestuur natuurlijk niet op rekenen, maar ik he wil de mogelijkheid toch niet onvermeld laten. In ieder geval zouden Ik er dan misschien voorstellen moeten komen om die twee ton beschik- hc baar te stellen. Wij moeten de prioriteiten tegen elkaar afwegen, sle daar ben ik het helemaal mee eens, maar dat wil niet zeggen dat dat op allemaal onmiddellijk moet gebeuren. Ik geloof dat de heer van Banning in eerste instantie in zekere zin al een voorstel heeft gedaan om er voor te zorgen dat het gebouw in ieder geval in handen van de ge- lit meenschap blijft. Wij kunnen dus in principe de uitspraak doen dat de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 925