17 DECEMBFR 1970 926 wij er iets aan gaan doen, maar dat daarvoor op dit moment de financiële mogelijkheden nog niet aanwezig zijn. Dat is echter iets heel anders dan wanneer men nu al van tevoren die kans gaat verspelen, met alle andere argumenten die ik zojuist heb genoemd als het doden van het initiatief, enz. Nogmaals, ik ben niet over tuigd. Natuurlijk kost het geld, maar dat is een zaak die overdui delijk is. De wethouder heeft er ook op gewezen dat de gemeente als een goed koopman moet handelen en dat zij commercieel moet zijn. De heer Barij heeft er al op gewezen dat er, wanneer men op deze manier te werk gaat, ineens een bod kan komen. Zelfs tijdens deze raadsver gadering had er een miljonair kunnen opbellen ik zeg niet dat het ebeurt, maar het had kunnen gebeuren met de mededeling dat ij het gebouw wilde kopen voor de gemeenschap. Hadden wij dan moeten zeggen: dat doen wij niet, want dat vinden wij onfatsoenlijk? Nee, hadden wij dan geroepen, fijn, een schenking aan de gemeente! Wanneer er dus tijdens een debat iets aan de orde komt dat een zeker ander licht werpt op de zaak, waarom zou dat dan onfatsoenlijk of onzedelijk zijn? Overigens zie ik het bod dat door de heer Barij genoemd is niet als zo erg belangrijk en ik kan mij dan ook volledig voorstel len dat de wethouder dit te vaag vindt. Het feit echter dat het is gedaan bewijst dat er mogelijkheden waren en die mogelijkheden zijn misschien helemaal niet uitgeput, wie weet wat er nog loskomt wanneer men morgen het verslag van dit debat in de krant leest! Afgezien van alle andere overwegingen ben ik dus zelfs financieel nog niet overtuigd en vraag ik mij af of, als wij het pand dan moeten verkopen, deze 60.000,-- het beste is wat wij eruit kunnen slepen. Nee, zeg ik dan, want er is nu een hoger bod en wie weet wat er nog meer komt. De heer GEENE: Ik vraag mij af of het bod dat de heer Barij heeft genoemd hier wel aan de orde kan worden gesteld, omdat daar voor de stukken tenminste tweemaal 24 uur tevoren ten gemeentehuize moeten worden gedeponeerd. Ik vind het dan ook onfatsoenlijk om de raad op deze manier tijdens de raadsvergadering met dergelijke zaken te confronteren. Verder ben ik het met de wethouder eens dat dit pand nooit ge schikt te maken is voor de doelen die men daar nastreeft. Als monu ment is het een belangrijk pand en als zodanig is het van belang dat het gehandhaafd en hersteld wordt en dat het ook onderhouden woedt. Ik meen dat op deze manier de beste garantie bestaat dat het onder houd in de toekomst niet te wensen zal overlaten, want het zou een slechte reclame zijn voor een architectenbureau om een naamplaat op de muur te hebben van een bouwvallige zaak. De heer VAN DER WERFF: Hoewel ik nog een oud en wat grievend litteken draag als gevolg van de gang van zaken rondom het pand Vian- denlaan 4 of 10 -- dat weet ik niet meer precies heb ik deze zaak

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 926