93
12 FEBRUARI 1970
Natuurlijk kan het seniorenconvent een taak hebben, dat is in het ver
leden ook bij alle mogelijke zaken gebleken die de orde betreffen,
de begroting, de algemene politieverordening, het reglement van orde,
enz. Daarbij zijn steeds de seniores en de betrokken afdeling ingescha
keld. Het leek mij echter niet juist de seniores bij dit geval te betrek
ken.
Mijn tweede opmerking betreft iets waarover door verschillende
leden is gesproken, namelijk de preventieve censuur, het preventief
ingrijpen van de kant van het college en of dit een juiste methode is
geweest. De heer van der Werff en de zijnen wijzen hier ook op in
hun motie, zij zeggen dat wij dit moeten overlaten aan de juridische
instanties. Bovendien heeft de heer van der Werff in het begin van zijn
betoog gezegd dat de overheid zich dient te onthouden van een oordeel
over kunst en wetenschap, waarbij hij speciaal ook de burgemeester
heeft genoemd. Verschillende leden hebben verder gezegd dat dit ingrijpen
niet juist was, de heer Barij o.a. heeft gesteld dat de voorbarige uitspraak
in het stuk ten onrechte is gedaan. Ik herinner de heer Barij eraan dat in de
bijlage geen enkele voorbarige mededeling wordt gedaan, onderaan op de
tweede pagina staat slechts dat het college er de raad op wijst dat naar
aanleiding van de tweede serie voorstellingen in Amsterdam proces
verbaal is opgemaakt. Er staat niet bij --ik geef toe dat dit een heel
belangrijk gegeven is-- dat hierop ook een vervolging zal volgen. Ik
vind die uitspraak niet prematuur, die geeft eenvoudig de feiten weer.
Er zijn vragen gesteld die speciaal op mijn terrein zouden kunnen
liggen. Ik denk bijvoorbeeld aan de vraag die heel duidelijk is gesteld
door de heer Smit, die heeft gevraagd of ik artikel 221 van de gemeente
wet ook zou hebben toegepast wanneer dit stuk op een bepaalde plaats
van de stad in een openbare vertoning zou zijn opgevoerd. Het is duide
lijk dat de gemeentewet de burgemeester die bevoegdheid geeft. De
gemeentewet is een heel oude wet, als ik mij goed herinner --de heren
van der Werff en von Schmid weten dat misschien beter dan ik -- stamt
die uit 1851. Daarin staat inderdaad dit artikel 221, in het tweede deel
waarvan staat: "Hij waakt tegen het doen van met de openbare orde
of zedelijkheid strijdige vertoningen." Het is opvallend dat in de nieuwe
wet, die nog niet zo lang geleden in het Staatsblad is verschenen, dit
artikel is gehandhaafd, zij het met dit verschil dat in artikel 216 die
zelfde burgemeester tegenover de raad verantwoording moet afleggen.
Nu stelt men mij de vraag -- die overigens niet aanceorde is--
of ik, wanneer ik voor de situatie zou staan dat dit toneelstuk in Breda
zou worden vertoond, het tweede deel van artikel 221 zou toepassen.
Ik geloof dat ik deze vraag, wanneer deze omstandigheid zien nu had
voorgedaan, naar eer en geweten bevestigend zou beantwoorden. Ik
zeg dit vanzelfsprekend met enig voorbehoud, omdat ik op dat moment
die situatie die zich dan zou voordoen zou moeten beoordelen. Op dit
moment zou ik echter zeggen: inderdaad, op dit toneelstuk is het
tweede gedeelte van artikel 221 van toepassing.
Ik hoop dat ik, voor zover het vragen betreft die op mijn ter
rein liggen, zoals de inschakeling van het seniorenconvent, de functie
van het college, het preventief ingrijpen en de eventuele toepassing
van artikel 221, de verschillende sprekers voldoende heb beantwoord.