941
17 DECEMBER 1970
De heer JANSEN: In dat geval stel ik nog de heer Froger
kandidaat.
De VOORZITTER: Ik mag een poging doen met een enkel
woord te antwoorden op de verschillende opmerkingen die uit de
raad naar voren zijn gekomen. In de eerste plaats meen ik te
mogen vaststellen dat met algemene instemming van de raad, dat
constateer ik althans, een commissie ad hoe kan worden ingesteld
zoals die ook in de boodschap aan het college is genoemd Deze
commissie zal bestaan uit de heren Rooseboom, Geene, van Loon,
von Schmid, Kroon, Cru' Sandberg, van Os en Froger. Deze com
missie is hiermee op dit moment - zonder taakstelling -- samen
gesteld. Ik neem aan dat de gehele raad zich daarmee kan verenigen.
Vervolgens wil ik opmerken dat die taak mijns inziens over
duidelijk is. Daarover staat vrijwel niets in ons voorstel, wij heb
ben die taak bewust niet omschreven. Het is een initiatief geweest
van de raad. Overigens verheugt het mij dat men in de vragen die
zijn gesteld ter gelegenheid van de begrotingsbehandeling al bewust
blijk heeft gegeven van nogal wat zaken die in deze commissie be
handeld zouden kunnen worden. Ik herinner maar aan het hoofdstuk
over democratisering, inspraak en voorlichting van de burgerij, waar
in alle mogelijke vraagstukken op het terrein van de voorlichting
en informatie -- want daarmee moet het toch beginnen --, vraag
stukken ook op het gebied van de commissie ex artikel 61 en wat
dies meer zij aan de orde komen. Ik zal daar nu met verder op
ingaan.
Aan de kant van het college bestaat er zonder meer een grote
bereidheid om hieraan mee te werken, wij hebben de weg gekozen
dat er een samenspraak zal zijn, vanzelfsprekend op initiatief van
de commissie zelf. Ik wil daar graag aan toevoegen dat de com
missie, wanneer zij behoefte mocht hebben aan ambtelijke assisten
tie, deze ook zeker van de gemeente zal krijgen.
Veel essentiëler vind ik de vraag of de ambtenaren ook aan het
overleg in de commissie zouden moeten deelnemen, maar dat is een
kwestie die op dit moment misschien beter buiten beschouwing kan
blijven. Dit over de taakstelling, hoewel ik mij er van bewust ben
dat het allemaal zeer onvolledig is.
Een enkel woord nog over het reglement van orde, waarover
met name de heer Kroon heeft gesproken, alsmede door mejuffrouw
Paulussen, terwijl de heer van Os zijn derde amendement daaraan
heeft gewijd. Ik geloof dat het reglement van orde inderdaad in deze
zin kan worden gezien dat men daarin artikelen kan brengen die de
democratisering meer gestalte kunnen geven, maar aan de andere kant
staan er ook veel dingen in die eigenlijk zonder meer kunnen worden
gedaan, zoals -- ik zeg dit voor mijn eigen verantwoording -- de
verantwoordingsplicht, het punt van de interpellatie en ook de wer
king van de afdelingen, wat zeker een zaak is die ook het college
in hoge mate interesseert en die wellicht in deze commissie bespro
ken zou kunnen worden. Ik begrijp echt niet wat mejuffrouw Pau us-
sen bedoelt met haar opmerking dat wij het reglement van orde