94 12 FEBRUARI 1970 Ik zou er nog aan willen toevoegen dat zoals bekend in Amsterdam proces-verbaal is opgemaakt. Diezelfde mogelijkheid --of waarschijn lijkheid -- was ook in Breda aanwezig. Noch de burgemeester, noch de wethouders hebben met wie ook overleg gepleegd, behalve dan met degenen die hen direct behulpzaam zijn bij de uitoefening van hun functie, maar ik geloof niet dat ik daarover aan de raad verantwoording schuldig ben. De heer VAN BANNING: Ik kan heel kort zijn. In eerste instantie heb ik voor een deel gesproken vanuit mijn persoonlijke standpunt. Ik heb begrepen dat de wethouder naar aanleiding daarvan zegt dat het inderdaad in het voornemen ligt van het college de programmering van de schouwburg, die nu uitsluitend door de directeur geschiedt, niet meer van eenmansbesli s singen te laten afhangen, maar dat daarover zal worden overlegd met meerdere personen uit de culturele raad. De heer VAN DER ZWAN: Er schijnen enkele misverstanden te be staan over de door mij ingediende motie. Ik heb deze motie ingediend omdat op onze tafel een schrijven ligt, afkomstig van het Vormings centrum en Volkshogeschool Bouvigne, waarin de motie is verwerkt die daar zondag 1 februari is aangenomen. Deze motie culmineert in de eis dat het besluit van het college binnen veertien dagen wordt her roepen. Naar mijn mening dient hierover een uitspraak te komen niet alleen van het college -- dat heeft zich al uitgesproken -- maar ook van de gehele raad, opdat degenen die op Bouvigne de motie hebben ondersteund precies weten waar zij aan toe zijn. Daarnaast zitten er elementen in de motie van Bouvigne die een aantal leden van onze fractie -- waaronder ikzelf -- ook onderschrijven. Daarin staat onder meer, dat zij uitbreiding van de leiding van de stads schouwburg wensen. Daar heb ik ook voor gepleit en ik geloof dat het duidelijk is dat die uitbreiding er inderdaad moet komen, gezien de gebeurtenissen van de laatste maanden. Vervolgens wil ik heel in het kort even ingaan op hetgeen door de vorige sprekers is gesteld. Ik meen dat de heer van der Werff, on danks zijn uitgebreide betoog, toch aan de feitelijke problematiek voorbij is gegaan. De heer van der Werff heeft het voornamelijk ge had over de sexuele kant van deze zaak. Die heb ik persoonlijk hele maal niet aangeroerd en ik voel mij ook helemaal niet gekwetst als er een paar naakte dames in de schouwburg rondspringen, dat mag van mij gerust. Waar ik mij aanheb geërgerd is de godslastering, waarover wethouder Gielen ook iets heeft gezegd. Ik heb er veel meer over gehoord, het is te schunnig om hier in het openbaar uit te spreken. Daarnaast heeft de heer van der Werff De Sade voorgesteld als een erudiet schrijver, iemand die geïnteresseerd was in psychologische problemen, dat heb ik althans uit zijn woorden opgemaakt. De heer van der Werff zou echter kunnen weten dat De Sade al op vrij jeugdi ge leeftijd ter dood werd veroordeeld wegens zware zedenmisdrijven en pogingen tot vergiftiging. Hij ontsnapte van Frankrijk naar Italië is daar weer gegrepen en heeft vervolgens het grootste deel van zijn leven eerst in de gevangenis doorgebracht en daarna een aantal jaren in een krankzinnigengesticht.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 94