97
12 FEBRUARI 1970
college juist heeft gehandeld en daarop antwoord ik in alle duidelijkheid
-- en met respect voor het standpunt van het college nee, omdat deze
wijze van overheidsingrijpen niet past in de samenleving van vandaag.
Mevrouw van Mierlo heelt het verdrag van Rome ter sprake gebracht,
toevallig heb ik de universele verklaring van de rechten van de mens
bij mij. Ik wil mijn standpunt adstrueren met artikel 19, waarin staat:
"Een ieder heeft recht op vrijheid van mening en meningsuiting. Dit
recht omvat de vrijheid zonder inmenging een mening te koesteren en
door alle middelen en ongeacht grenzen inlichtingen en denkbeelden
op te sporen, te ontvangen en door te geven.
De heer VAN DER WERFF: In eerste instantie heb ik al zoveel tijd
van het college en mijn mede-raadsleden gevergd, dat ik het nu zeer
kort zal houden. Het college is ons dagelijks bestuur. Als zodanig is
het politiek samengesteld en als zodanig is het verantwoordelijk en ik
meen dat daarvan deze avond ook een goed voorbeeld wordt gegeven.
Daarom heb ik er in mijn verhaal in eerste instantie juist op gewezen
dat onze wens bij deze affaire nauw te worden betrokken toch niet zo
onwezenlijk was, omdat u, mijnheer de voorzitter, in uw nieuwjaars
rede wel degelijk hierop hebt gedoeld. U hebt wel gezegd dat er ook andere
vormen mogelijk zijn, maar dit had mijns inziens spontaan kunnen ge
beuren.
Het betoog van wethouder Gielen kan ik grotendeels onderschrijven.
Wat de heer Spanjer heeft gezegd slik ik dus in, maar ik zou toch met
nadruk willen stellen dat u, wanneer u zelf erkent dat objectieve nor
men ontbreken -- zoals ik ook uitdrukkelijk heb gezegd -- naar onze
mening de beslissing bij voorkeur aan niemand anders dan aan de rechter
zult moeten overlaten. Er zijn zoveel variaties van opvattingen mogelijk
en er is een dusdanige evolutie aan de gang. zoals ik in eerste instantie
ook heb getracht aan te tonen, dat, ondanks het feit dat ikzelf helemaal
geen behoefte heb aan een dergelijke voorstelling in Breda, het van een
weifelend beleid getuigt wanneer u terugkomt op een eerder genomen
besluit. Uiteindelijk is in eerste aanleg onder uw verantwoordelijkheid
het contract met D. A.T. gesloten. Die variabiliteit is nu juist wat wij
betreuren en daarom handhaven wij onze motie, vooral met het oog
op de toekomst. In hoeverre -- dit naar aanleiding van uw opmerking
over het tweede deel van artikel 221 -- door opvoering van dit stuk de
openbare orde zou zijn geschaad vraag ik mij af, tenzij er pogingen
tot ordeverstoring zouden dreigen. Ik zie dat niet helemaal, maar waar
schijnlijk ben ik daarvoor niet voldoende juridisch geschoold.
Ik ga niet discussiëren over de interpretatie van het werk van De
Sade, enz. Ik heb uitdrukkelijk gesteld dat het niet om het al of niet
literaire of weerzinwekkende van De Sade's teksten gaat, maar wel
dat men niet kan ontkennen dat hetgeen hij beschrijft in de zielen van
sommige, voor mijn part zielige, mensen leeft.
Tenslotte heb ik op Bouvigne, waar ik uit eigen vrije wil en uit
belangstelling voor de situatie in Breda in verleden, heden en toekomst
aanwezig was, de motie die door een meerderheid is aangenomen niet
mede ondersteund. Ik heb er echter geen behoefte aan op deze motie,
die hier als ingekomen stuk op tafel ligt, te reageren. Ik meen namelijk