r
99
12 FEBRUARI 1970
De schouwburg is er niet alleen voor een meerderheidsgroepering, zoals
men in Breda langzamerhand zor denken. Er is heel wat aan geknutseld,
vrat in de loop der jaren een paar ton heeft gekost, maar het lijkt erop
dat de "knutselclub" alleen maar werkt voor een meerderheid in onze
stad.
De wethouder heeft ook nog gezegd dat hij geen aanleiding heef;
gezien zich bij de raad te informeren. Ik vraag mij dan echt af wat er
eigenlijk bedoeld wordt in de wet, waarin wel degelijk staat dat de raad
er is om mee te beslissen. Dat de wethouder dit niet nodig vindt is een
kwalijke zaak, maar daarom zit hij nu misschien alleen met de gebakken
peren, omdat de raad zich volledig kan onttrekken aan alle gevolgen van
het onderlinge gekibbel.
De wethouder heeft staande een broodje gegeten. Het zal dan geen
"broodje raad" zijn geweest, maar misschien wel een "broodje sad(t)é".
Eén kernvraag is hierna nog overgebleven: waarom heeft men dit
stuk eerst op het programma gezet, om daarna uitgerekend vlak voor ce
verkiezingen met dit besluit te komen? Dat is de voornaamste vraag die
ik heb gesteld. Is dat niet een politiek spelletje van enkele fracties? Wij
zitten hier echt niet voor spek en bonen en wij willen ook niet als zoda
nig behandeld worden. Sommigen misschien wel -- of ze zeggen er niets
van - maar ik niet. Wij worden hier namelijk behandeld alsof wij er
helemaal niet zijn en daar ben ik zeer sterk tegen.
Vervolgens wil ik de voorzitter antwoorden op zijn opmerking dat
de verdeeldheid alleen maar groter geweest zou zijn wanneer de raad
eerst was gehoord. Het seniorenconvent heeft geen recht namens de
raadsleden te spreken, dat heb ik bedoeld, zolang niet alle fracties in
het seniorenconvent vertegenwoordigd zijn.
Ik zal hiermee maar eindigen, want erg aandachtig wordt er door
het college niet geluisterd, maar ik wil nog één kleinigheid voorlezen,
iets wat men wel aan het slot van iedere gemeenteraadsvergadering kan
zeggen:/zé dronken een glas, ze deden een plas en lieten de zaak zoals
die was.
'h
De heer VON SCHMID: Ik wil vooropstellen'dat ook na het antwoord
van de wethouder mijn standpunt precies hetzelfde is gebleven, namelijk
dat het hier in feite niet gaat om wat er vertoond wordt. Het gaat erom
dat door dit verbod van het college een aantal mensen niet mag gaan
kijken naar iets wat zij willen zien. Dat blijft voor mij het kernpunt.
In dit verband heb ik ook geen behoefte aan verdere uitweidingen over
De Sade of over de opvattingen die D.A.T. daarover heeft, want dat is
van secundair belang. Het gaat van begin tot einde over die kernvraag.
Ik wil nog wel iets naar voren brengen over het antwoord van de
wethouder. Hij zegt op een gegeven moment dat het college geen reden
heeft te twijfelen aan het beleid van de directeur van de schouwburg op
grond van de ervaringen die men met deze directeur heeft. Dat lijkt mij
een zeer juist standpunt. Dat is dan ook de reden dat het college had be
sloten na het eerste advies van de directeur de voorstelling te laten door
gaan. Verder komt in het antwoord van de wethouder aan de orde dat hij
ervan overtuigd is geraakt dat het experimentele theater evolueert en