993
16 AUGUSTUS 1971
Men geeft voorts kunnen zien uit de overgelegde begro
tingen dat het advertentiebestand terugloopt. Dat is een teken
aan de wand, want het bewijst dat het blad niet heeft aangesla
gen.
Zeer uitdrukkelijk is een afspraak gemaakt voor één jaar.
Ik vraag mij af waar de overheid blijft als men de indruk krijgt
dat afspraken niet behoeven te worden nagekomen. Ik heb nogal
wat te maken met subsidies en mensen die daarom komen vra
gen. Wij proberen de teugels -de normen - zo strak mogelijk
te houden en ik vraag mij af wat er zal gebeuren als men zich
niet aan afspraken houdt. Welk recht en welke mogelijkheid
heb ik dan nog anderen die afspraken niet nakomen de deur te
wijzen?
De heer Severens sprak -dat prikte even- over de beleids
visie ten aanzien van culturele zaken. Naar mijn mening is die
visie hier niet aan de orde. De heer Severens redeneert van het
bijzondere naar het algemene en men mag daaruit geen cul
tuurbeleid afleiden. Mij heeft hij dat althans niet aangetoond.
Zijn opvattingen over het Turfschip, de Trapkes en de Schouw
burg mag hij uiteraard naar voren brengen, maar voor mij be
staat dan nog geen aanleiding om Oelaat maar te subsidiëren.
Ik zie die relatie helemaal niet.
Volgens de heer Severens was de kwantitatieve benadering
secundair. Natuurlijk is die secundair, maar zij mag niet wor
den vergeten. Als wij dat zouden doen blijven wij met de sub
sidieverlening helemaal nergens meer. Overigens kost het kunst
werk bij het Turfschip geen acht ton, maar 80.000,--.
Gevraagd is hoe het college staat tegenover nieuwe initia
tieven en experimenten. De vraag heeft mij verbaasd. Ik meen
dat het college gedemonstreerd heeft dat het duidelijk bereid is
nieuwe initiatieven en experimenten mogelijk te maken. Dat is
een essentieel onderdeel van het cultuurbeleid. Zelf heeft de
heer Severens als voorbeeld het j. a. c.de peuterspeelzaal e. d.
genoemd. Wij hebben daarvoor geld over. Wij vinden die expe
rimenten zo belangrijk en zinvol dat wij een aparte experimen-
tenpot in de begroting hebben opgenomen. Wij mogen constate
ren dat in dit stadium Oelaat geen experiment meer is.
Er is gepraat over het verstrekken van informatie, over
democratie en over alle mogelijke zaken op een wijze alsof het
college het er niet mee eens zou zijn. Het college is bepaald
niet tegen het bestaan van Oelaat. Dat is ook niet aan de orde.
Het college doet geen uitspraak over de inhoud van het blad en
spreekt zich niet uit over sympathie en antipathie. Als wij een
dergelijke indruk zouden hebben gewekt is dat een foute, het is
onjuist iets dergelijks te stellen. Het college is van mening dat
democratie alleen k.an functioneren als er kritiek op uitgeoefend
wordt. Het college is niet een lichaam dat buiten de raad staat,
het hoort bij de raad en demonstreert dat.
Het is zinvol te zoeken naar andere mogelijkheden tot in
formatieverschaffing. In het'college zijn wij daar druk mee bezig,
i'en aanzien van Oelaat is het college van mening dat het, ge
zien de aantoonbaar geringe belangstelling, geen constructieve
bijdrage kan leveren tot het oplossen van de problematiek der
informatieverstrekking.