995 16 AUGUSTUS 1971 ment gehanteerd. Het is dan ook belangrijk. Als wij moeten wachten tot wij een sleutel hebben die op precedenten past moeten wij ieder nieuw initiatief en ieder experiment afwijzen, omdat er gevaar is dat anderen op dezelfde manier beginnen. Als wij daar bang voor zijn maken wij de cultuur morsdood. Als wij het hebben over cultuurverandering en cultuurvernieu wing spreekt dat argument mij niet aan. Ook de financiën zijn belangrijk. Gelukkig hebben wij in de heren Jansen en Sandberg een paar goede rekenaars. Wij zul len hen aanbevelen bij de redactie van Oelaat, want zij zal zeker gebaat zijn met mensen met zulk een financieel inzicht. Ik heb de indruk dat de heer Sandberg deze zaak met een koopmansmentaliteit benadert. Hij gebruikt termen als "misleidend", "onbetrouwbaar" en "slordig". Hij zou een bij drage kunnen leveren bij het beter van de grond krijgen van de financiële exploitatie. Als principiële stellingname zegt hij dat de overheid geen taak heeft. Over die stelling kan men dan twisten, maar ik vraag mij in dit verband wel af welke maatstaf college en raad voor het al dan niet toekennen van overheidsmiddelen hanteren. De heer Mans heeft mij ten aanzien daarvan verkeerd be grepen. Ik heb geprobeerd uit te leggen dat de overheid in een aantal gevallen een kwantitatieve maatstaf hanteert, maar dat dat bij dit preadvies niet juist is. Het college stelt: beslissend voor ons is het lezersbestand. Als ik deze stelling ga toepassen op het aankoopbeleid van kunstwerken, waar ik niets op tegen heb, en aan de burgerij ga vragen of zij de kunstwerken die de laatste jaren zijn aangekocht inderdaad zo belangrijk zijn, zou dat aankoopbeleid door de burgerij waarschijnlijk afgewezen worden. De wethouder zou dat wel eens onder de burgerij kun nen onderzoeken. Dat is mijn kritiek op het argument dat het lezersbestand te gering is. Hebben minderheidsgroepen, die vernieuwing voorstaan en zenden op een aparte golflengte geen recht op ruimte? Deze vraag is in de discussie nauwelijks naar voren gekomen. De heer Jansen zou gebaat zijn met een confrontatie van zijn financiële en esthetische visie met de redactie van Oelaat. De heer JANSEN: Ik hoop niet voor de functie van curator. De heer SEVERENS: Misschien is ook dat te proberen, al weet ik niet of u daarin zult slagen De wethouder adviseert Oelaat een minder duur pakje aan te trekken. Ik vind het wat betuttelend als het college gaat voorschrijven hoe de vormgeving moet zijn. Dat kan men rus tig aan de redactie overlaten. De middelen zijn schaars en de vraag is wat de prioritei ten en de beleidsdoeleinden zijn. Wij varen ten aanzien hier van in de mist. De beslissingen vallen eens links en dan weer rechts uit. Ik geloof dat de raad behoefte heeft aan duidelijk heid en van het college op korte termijn een beleidsvisie zou willen zien. Wat staat men voor ten opzichte van de toekom stige ontwikkeling op cultuurgebied? Wij zouden graag willen weten wat wij in dezen aan het college hebben.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 995