1026
16 SEPTEMBER 1971
juni heb ik namens het overgrote deel van mijn fractie de abso
lute eis moeten stellen dat uw college in september, uiterlijk ok
tober, opening van zaken zou geven over bepaalde, door mij ge
noemde punten. Bij brief van 5 juli hebt u een uitnodiging gezon
den voor een extra vergadering ter behandeling van het voorstel
inzake Het Turfschip. Hieruit heb ik voor mij de conclusie ge
trokken dat u toen reeds een duidelijk plan voor ogen stond. Per
soonlijk ben ik nu tot de overtuiging gekomen dat het college
kennelijk voor de vuist weg heeft gepraat en dat de resultaten in
dit geval weinig bewonderenswaardig zijn. Enige twijfel werd bij
mij al gewekt, toen ik vernam dat met ingang van 6 augustus de
heer Schuurman ook al zijn commissarisfunctie ter beschikking wil
de stellen. Ik ben teleurgesteld over deze gang van zaken, die -
en dat ben ik eens met de ondertekenaars van het onderhavige
voorstel - weinig argumentering vindt in uw voorstel tot uitstel
van de vergadering tot 11 november.
De heer SANDBERG: Eenieder die het belang van Het Turfschip,
èn voor de regionale functie van Breda ën ten aanzien van de eco
nomische impuls voor de stad Breda onderkent en de belangen van
de toeleverende middenstand wil behartigen, ziet in dat een zo
krachtig mogelijke aanpak op een zo kort mogelijke termijn gewenst
is. Het uitstel van de vergadering is daarmee in schril contrast, ze
ker nu de motivering daarvan nauwelijks enig licht werpt op de ver
tragende factoren. De onrust rondom Het Turfschip neemt thans bij
na catastrofale vormen aan voor de medewerkers, de klantenbinding
en -werving, en heeft zodoende negatieve gevolgen voor de snel
heid waarmee het oorspronkelijk beoogde peil van rentabiliteit zou
worden bereikt. Aangezien ook wij een krediet tot 30 september heb
ben toegestaan, vragen wij ons af hoe onder meer de periode van
30 september tot 11 november kan worden overbrugd, zonder dat
dit tot een fiasco zou leiden. Uw bericht van uitstel geeft hieromtrent
geen enkele verklaring. Dat is voor ons voldoende reden om deze
interpellatie, die misschien geen interpellatie is, van harte te on-
dersteu n en.
De VOORZITTER: Dames en heren. Bij de aanvang van deze
discussie heb ik al gezegd dat het hier gaat om een voorstel ex
artikel 17 van het reglement van orde, d. w.z. een voorstel, vreemd
aan de orde van de dag. Lid 3 van dat artikel bepaalt dat een der
gelijk voorstel niet aan de orde kan komen, wanneer het niet door
ten minste drie leden is ondertekend. Welnu, het voorstel is onder
tekend door zes leden. Ik vind dus dat het aan de orde kan komen.
Blijft de vraag op welk moment dit voorstel aan de orde zou moeten
komen. Ik behoud mij enigermate het recht voor te bepalen op welk
moment dat zal geschieden. Tot nu toe is het altijd de gewoonte
geweest dit soort voorstellen en interpellaties aan het begin van de
vergadering te behandelen. Daarom geloof ik dat het juist is dit
voorstel thans aan de orde te stellen. Nu wij met de discussie al
een eind op pad zijn, acht ik het des te redelijker. Ik geloof dat
het college nu de kans moet krijgen er het een en ander over te
zeggen. Wethouder Melzer is met vakantie; zijn portefeuille wordt
waargenomen door wethouder Van Dun.
Wethouder VAN DUN: Het lijkt mij goed in de eerste plaats