11 FEBRUARI 1971 102 wij in de Moerdijk geen enkele bevoegdheid hebben. Het algemene probleem is echter duidelijk. Ik wil er nog aan toevoegen dat men niet tegelijk bevoegdheden kan overdragen en bevoegdheden behouden, maar dat er controle kan worden uitgeoefend op de wijze die ik heb gepro beerd aan te geven is vanzelfsprekend. Een heel belangrijk onderwerp is het intergemeentelijk overleg. Ik heb daarover talloze opmerkingen gehoord. Als u het goed vindt zal ik proberen al die opmerkingen in een globaal overzichtje samen te vatten. Ik redeneer even heel in het kort van groot naar klein en zeg u in de eerste plaats dat West-Brabant een zekere samenhang kent, die geconcretiseerd is in de wet. Ik geloof dat die wet tot nu toe wortel geschoten heeft op de wijze zoals dat moet. Die wet heeft ook niet in alle geledingen voldoende vertrouwen. Dit zit hem o.a. in het feit dat de concretisering van de taak van een wet toch nogal wat aan duidelijk heid te wensen overlaat. Betekent dit nu dat die wet zou moeten ver dwijnen? Ik vind van niet. Als voorloper van een West-Brabant als ge heel, als dat er zou komen, vind ik dat die wet een bepaalde functie heeft. Bovendien doet men toch ook iets aan studie; men studeert op de economische ontwikkeling van West-Brabant, men heeft gestudeerd op het streekplan, men studeert op de vuilverwijdering en men studeert op de positie van West-Brabant in die gehele ingewikkelde samenhang met het zuidelijk gedeelte van de randstad en ook met wat ten zuiden van ons ligt. Hiermee wil ik volstaan wat West-Brabant betreft. Wat de regiovorming in Breda en omgeving betreft wil ik met grote nadruk zeggen dat ik van mening ben dat men een dergelijke regio moet maken op grond van heel concrete dingen die je met el kaar kunt doen. Je moet reële onderwerpen hebben waarover je met elkaar kunt spreken, en daarom vind ik dat overleg in klein verband zo belangrijk. Daarop moet heel sterk de nadruk vallen. Natuurlijk moet er een samenhang zijn tussen de onderdelen van het gebied waarover ik spreek. Wanneer ik. het heb over de zestien gemeenten in de regio Bre da, moet er duidelijkheid zijn over de oriëntatie van de gemeenten op elkaar. Ik denk aan onderwijsoriëntatie, aan koopkrachtoriëntatie, pen deloriëntatie en gaat u zo maar door. Er moet dus een duidelijke samen hang zijn. Ik heb de overtuiging dat dit in dit gebied - helaas met uit zondering van Etten-Leur en Oosterhout, waarop ik straks nog even te rugkom - bestaat, d. w. z. dat wij met elkaar heel concreet praten over de regionalisatie van de brandweer en de politie, over wegenvraagstuk ken, over gezondheidszorg, over het terrein van de ruimtelijke ordening, over woningmarktonderzoek en al dat soort zaken meer. In de regio Breda betekent dit - dat staat ook in de regeling - dat dit geen bevriezing mag betekenen van verdere ontwikkelingen. Het betekent ook dat men bila teraal overleg en overleg op ander niveau moet kunnen blijven voeren. Het betekent voorts dat men er met een dergelijke afsluiting van het gebied, met het bepalen van de grenzen ervan niet volledig is, om dat er eenvoudig zaken kunnen zijn die zich ook buiten dat gebied af spelen ten aanzien waarvan men dus bereid moet zijn buiten dat gebied te kijken en in die richting besprekingen te voeren. In dit verband wil ik graag zeggen te geloven dat de discussienota's van de provincie over de samenwerkingsverbanden bijzonder goede stukken zijn, die van gro te betekenis kunnen zijn voor de meningsvorming in dezen. Met betrekking tot het gewest Breda zelf wil ik speciaal ingaan op hetgeen de heren Van der Werff en Van Loon hebben gezegd. Ge vraagd is of het college heel duidelijk wil reageren wat Etten en Leur en Oosterhout betreft. Welnu, ik wil wat dit betreft best duidelijk zijn.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 102