103 11 FEBRUARI 1971 Om met Oosterhout te beginnen vind ik dat dit zo duidelijk in de in vloedssfeer van Breda ligt dat Oosterhout eenvoudig, ook wat de ruim- teli jke ordening betreft, niet gemist kan worden. Ik vind ook dat, wan neer Oosterhout zijn blik slaat naar de Dongemond en daarmee een re gio wil vormen, dit inconsequent is. Als Oosterhout spreekt over West- Brabant, niet meedoet in Breda, maar wel wil samenwerken in de Don- gemond, klopt er naar mijn gevoel iets niet. Ik vind zonder meer dat Breda en Oosterhout in de relatie die zij hebben en die heel duidelijk te kwantificeren is, in een regionaal verband moeten samenwerken. Hetzelfde geldt voor Etten en Leur, al moet ik erkennen dat de belangen van Etten en Leur in westelijke richting duidelijker zijn. Ik sluit het op voorhand niet uit dat een gemeente aan twee regio's mee doet. Ik zeg niet dat dit nu acuut met Etten en Leur het geval moet zijn - men moet in ieder geval volstrekte duidelijkheid hebben over de structuren en de werkwijze die men dan kiest -, maar het is een mogelijkheid. Het is een mogelijkheid die zich in verschillende delen van het land voordoet en die ook in dit gewest zelf gepraktizeerd wordt. Ik denk aan de gemeente Steenbergen die èn bij de regio Roosendaal èn bij de regio Bergen op Zoom is aangesloten. Het water van de zee wast echter niet af dat ook Etten en Leur bij de regio Breda betrokken moet worden. Nu is er van de kant van het gemeentebestuur van Etten en Leur de laatste weken een zekere bereidheid getoond. Er zijn, als ik mij wel herinner, drie voorwaarden gesteld. De eerste is dat provin ciale staten de nota's die ik u zojuist noemde aanvaarden; ik hoop dat dit gebeurt, de invloed daarop van de kant van het gemeentebestuur is gering. Voorts heeft men gezegd dat men binnen drie jaar gekomen moet zijn tot de vorming van een gewest West-Brabant. Ik wil dit be- aald niet aan een termijn binden. Ook in onze opzet zit de mogelijk- eid erin om naar een gewest West-Brabant te groeien, evenals in de provinciale nota's, maar toch met een begin in de regio Breda. Mijn collega in Etten en Leur stelt vervolgens dat het geen belemmering mag zijn voor de ontwikkeling van Etten en Leur. Daarvan zou ik willen zeggen dat men, als men meedoet in een regio, te aanvaarden heeft dat men in een groter geheel samenwerkt. Ik wil dan niet spreken over belemmeringen, maar het kan dan gebeuren dat een belang van Breda ondergeschikt moet worden gemaakt aan het belang van het totaal. De heer Van Loon heeft gesproken over een structuurplan. Ik wil daarover in het vervolg geen twijfel meer laten bestaan. Wanneer ik het heb over een samenwerking van zestien gemeenten en liever nog van achttien gemeenten in West-Brabant, dan vind ik dat men daar de structuurproblemen op die schaal moet oplossen. Als men het heeft over ruimtelijke ordening en over het vertalen van het streekplan voor West-Brabant in de regio - daarmee zijn wij bezig, wij maken een vertaling van het streekplan in de regio Breda dan vind ik dat men het ook op dat niveau moet zien. Dit betekent dat ik met al mijn kracht wil werken aan een structuurplan op dit niveau en op deze wij ze. Ik heb vanmorgen in de krant gelezen dat men blijkbaar niet met een alternatief plan voor herindeling wat de randgemeenten betreft komt, maar wel met een plan dat de stedebouwkundige kanten aangaat. Men heeft een planoloog, een socioloog en een jurist daarvoor in dienst genomen. Dit heb ik vanmorgen voor de eerste keer gelezen; dat moet u van mij aannemen. Ik vind nu dat een dergelijke zaak thuishoort in het overleg van de regio Breda; daarover mag naar ik meen geen enkel misverstand bestaan.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 103