1065
16 SEPTEMBER 1971
sprake is van oneerlijke concurrentie, zou men kunnen nagaan door
de tarieven van de Kredietbank te vergelijken met de tarieven van
bijv. de persoonlijke leningen van particuliere banken. Ik heb dat
gedaan en geconstateerd dat persoonlijke leningen van banken aan
merkelijk goedkoper zijn dan de leningen die de Kredietbank ver
strekt; het scheelt een procent of vijf aan disconto. Dit houdt in dat
men de eventuele mogelijkheid van oneerlijke concurrentie eigenlijk
zou mogen uitsluiten. Blijft over de noodzaak dat de Kredietbank
zichzelf bedruipt, en dat is nu juist het punt waarmee wij de grootste
moeite hebben. Bij het rekening-onderzoek-1969 zijn er mijnerzijds
al wat kritische opmerkingen gemaakt aangaande de ontwikkeling van
de Kredietbank. Van een kleine winst in 1969 zijn wij langzamerhand
terecht gekomen op een verlies van rond 30. 000, -, geraamd voor
1971, alhoewel nadere mededelingen van de directeur van de bank
doen vermoeden dat het verlies aanmerkelijk geringer zal worden.
Wij stellen voor het voortbestaan de expliciete eis dat de bank renda
bel is en blijft. Om die reden kunnen wij akkoord gaan met de verho
ging van het disconto en tevens met het verstrekken van kredieten aan
niet-inwoners van Breda. Het laatste eist eens te meer dat de bank
rendabel wordt, want het lijkt mij ietwat te gortig als de burgerij van
Breda moet opdraaien voor tekorten die ook voortvloeien uit het feit
dat wij diensten verlenen aan omringende gemeenten. De mogelijk
heid om een dergelijk tekort over te dragen mede aan de regio zie ik
voorlopig niet zitten.
Samenvattend concludeer ik dat wij achter het streven van het
college staan om de Kredietbank van een steviger fundament te voor
zien. Wij blijven echter de eis stellen dat de bank rendabel blijft. Ik
heb nog één vraag. Waarom is geen integratie overwogen tussen de
activiteiten van de Kredietbank en die van de Hypotheekbank?
De heer VAN BANNING: De wethouder van financiën heeft in
de vergadering van 22 april toegezegd dat er cijfers ter beschikking
zouden worden gesteld inzake de Kredietbank. Ik betreur het dat wij
die cijfers niet bij deze voorstellen hebben aangetroffen. Destijds is
gezegd dat er een aantal studies waren gemaakt. Het zou bijzonder
prettig zijn geweest als daaromtrent wat meer inzicht aan de raad was
verstrekt. Ik heb het wel gewaardeerd dat de directeur van de Krediet
bank was uitgenodigd om de vergadering van de afdeling voor finan
ciën bij te wonen.
De tendens in een van uw voorstellen is de geografische beper
kingen inzake de werking van de Kredietbank op te heffen. Ik heb dat
reeds voorgesteld in de vergadering van 22 april. De behoefte tot in
standhouding van de Kredietbank is mijns inziens gebaseerd op sociale
overwegingen. De wethouder van financiën heeft dat de vorige keer
ook gezegd. Op grond van sociale overwegingen zou ik de Kredietbank
inderdaad in stand willen houden. Zou het niét zo zijn, dan zou ik er
persoonlijk geen enkele behoefte aan hebben deze bank in stand te
houden. Als er een sociaal facet aan zit kan geconcludeerd worden
dat de particuliere ondernemer er blijkbaar minder heil in ziet zaken
te doen met deze mensen, m. a. w. dat er een wat groter risico aan
verbonden is. Ik meen dan ook dat het verstandig is terug te komen op
mijn voorstel van 22 april en u vragen te bekijken of dit niet een re
gio-aangelegenheid zou moeten worden, d. w. z, dat ook de regio dan
een deel van de risico's draagt die de Kredietbank kennelijk op zich
neemt door het verlenen van dit soort kredieten. De lasten zullen