1074
20 SEPTEMBER 1971
kunnen worden bezien of het zakelijk dan wel sociaal moet worden
bekeken.
Wethouder BROEDERS: In de eerste plaats wil ik antwoorden op
het tweede deel van het betoog van de heer Van Graafeiland. Hij
zegt daarin dat hij de standpuntbepaling tussen de regels door heeft
moeten lezen. Als zijn fractie daar prijs op stelt, wil ik wel voor
de tweede keer zeggen dat dit inderdaad duidelijker had moeten
worden gezegd. In ae vorige discussie over de Kredietbank heb ik
echter reeds gezegd dat de standpuntbepaling wat duidelijker uit
de motivering van het voorstel inzake de aanstelling van de direc
teur had moeten blijken. Dit is gebeurd naar aanleiding van de op
merkingen die onder andere door de heer Van Banning zijn gemaakt.
Bij die gelegenheid heb ik hiervoor mijn excuses aangeboden.
Hij heeft goed begrepen dat wij van mening zijn dat de Krediet
bank op dit moment nog een functie heeft, doordat een bepaalde
groep mensen in verband met de leeftijd, een te kort dienstverband
of een te laag bedrag bij de gewone banken niet terecht kan. In
het andere geval zouden wij misschien hebben gezegd dat de bank
geen functie meer vervult. Maar van de mensen die op een normale
zakelijke wijze een transactie kunnen sluiten en nakomen, komt
een belangrijk percentage bij de banken niet aan bod en het is goed
dat ook deze mensen kunnen worden geholpen. Een zekere vorm van
samenwerking is er al, omdat de gevallen, waarvan wordt gedacht
dat er op een andere wijze beter kan worden geholpen, naar een andere
instantie worden verwezen.
De instelling van de Kredietbank raakt he.tgeen door de heer Ame
rica naar voren is gebracht, doch in die zin dat de mensen hun zelf
standigheid in een normale transactie beleven.
Ik ben altijd bereid over dit onderwerp nog eens te praten, maar
het lijkt mij beter dat de heer America dit in de commissie van so
ciale zaken eens aansnijdt. Wanneer zou blijken dat er raakpunten
zijn die wij over het hoofd hebben gezien, dan zeg ik graag toe
dat ik hierop in overleg met mijn collega in de afdeling zal terug
komen.
De heer Van Os heeft opgemerkt dat ik zijn fractie van het be
lang van het beschermen van de privacy niet behoef te overtuigen.
Ik neb dat ook niet geprobeerd, want ik heb aangesloten op hetgeen
daarover door hem en mevrouw Willems is gezegd. Op zijn vraag
betreffende de informatie en de registratie heb ik inderdaad geen
duidelijk antwoord gegeven. Overigens moet ik zeggen dat ik er
op dit moment nog moeilijkheden mee heb. Er zitten naar mijn
gevoel duidelijk twee kanten aan. In de eerste plaats betwijfel ik
of het in overeenstemming is met de reglementen. Het registratie
bureau stelt over dit vraagstuk een onderzoek in en ik vraag mij
af of het juist is dat wij hiertoe thans zouden overgaan. Overigens
kan ik mevrouw Willems toezeggen dat wij bij de verdere behan
deling van dit onderwerp attent zullen blijven op het waarborgen
van ae privacy. Bovendien twijfel ik aan de reactie hierop van de
mensen. Ik geloof dat wij moeten streven naar volledige openheid
ten aanzien van de informatie die wij van betrokkene nebben ver
kregen en dat derhalve duidelijk moet worden gezegd om welke
reden het krediet wordt geweigerd. Ik heb gezegd aat dit gebrui
kelijk is, doch ook dat ait gebruik naar mijn mening moet worden
voortgezet en dat ik bereid ben hierover met de directeur van ge
dachten te wisselen. Volgens mij ben ik dus positiever geweest dan