1082 20 SEPTEMBER 1971 barbaren heeft uitgemaakt, want niets is minder waar. Wij weten allen dat het lot van de binnenstad u ter harte gaat. Voorts wil ik de wethouder vragen of de koopkracht van de binnenstad van moderne puien afhangt. In een oud Brabants stadje ken ik twee slagers: de ene heeft een moderne pui aangebracht, de ander heeft Haar in de oude staat teruggebracht en brabantsbon- te gordijntjes opgehangen. Elke toerist gaat bij de laatste zijn worst halen, waarschijnlijk met de gedachte: vroeger maakte men goede worst, het is hier een oud winkeltje en men zal hier dus wel goede worst maken Vervolgens merk ik op dat ik de wethouder per brief heb laten weten bezwaar te hebben tegen het ontbreken van deze twee panden in het plan beschermd stadsgezicht. Misschien herinnert de wethou der zich dat nog. Het is derhalve geen nieuw bezwaar. Mevrouw VAN NES-BRANDS: Ik vind het een beetje jammer dat de wethouder ons emotionaliteit verwijt, want ik geloof niet dat wij ons door emoties hebbenlaten leiden. Ik heb dat uit de woorden van de andere sprekers niet kunnen opmaken en ik geloof dat ook ik niet op emotionele wijze over dit onderwerp heb gesproken. De heer Geene kan ik zeggen dat ik er wel even aan gedacht heb mijn betoog in een wat ruimer kader te plaatsen. Later vond ik dat ik dat niet moest doen, maar ik ben blij dat hij dat nu ge daan heeft. Ik kan het helemaal met hem eens zijn. Verder moet ik het college van een klein beetje cultuurbarba risme beschuldigen, omdat ik van mening ben dat er te weinig op zuinige wijze met onze stad wordt omgesprongen, Ik hoop dat u dit niet een emotionele uitspraak vindt. Men kan het met eigen ogen zien. Er is al zoveel verdwenen en er zijn al zoveel gaten! Dit duidt op een beleid dat niet van visie getuigt. Ik vind ook dat in het beleid van het gemeentebestuur het woord "dienstencentrum" altijd zo'n verschrikkelijk belangrijke rol heeft gespeeld, maar ik zie van dat dienstencentrum nog niet zo veel. Naar mijn mening is het jammer dat er geen gemengde functie in de binnenstad mo gelijk is en dat het bewonen door allerlei groepen van de bevolking, bepaalde vormen van recreatie en de horeca niet wat meer worden gestimuleerd. Daarvoor moet men een bepaalde sfeer in die binnen stad hebben en ik ben bang dat die verdwijnt als wij voortdurend blijven knabbelen aan de uiterste eindjes van de oude straten die wij hebben. Ik kan het derhalve niet met de wethouder eens zijn. Naar mijn idee mogen die panden niet worden gesloopt. In de af deling heb ik reeds gezegd dat er, als er dan iets nieuws moet ko men, achter deze panden kan worden gebouwd, zodat de voorgevels kunnen blijven staan. De heer FROGER: Ik wil hetgeen ik in eerste instantie heb ge zegd nog even verduidelijken. Er staat namelijk in de wet, art, 14: :Het is verboden een beschermd monument te beschadigen of te ver nielen; het is verboden zonder vergunning van onze minister of in strijd bij zodanige vergunning gestelde voorwaarden een beschermd monument af te breken, te plaatsen of in enig opzicht te wijzigen; een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht". Art. 15 zegt: "Een vergunning als bedoeld in art. 14 wordt schriftelijk verzocht". Even verder staat: "Onze minister

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1082