1115
14 OKTOBER 1971
conclusie kan ik onderschrijven en ik kan derhalve meegaan met
uw voorstel voor de in te voeren onroerend goed-belastingen de op
pervlaktemaatstaf te hanteren. Toch wil ik het college nog een
vraag stellen n. a. v. uw mededeling op pagina 1, dat bij algeme
ne maatregel van bestuur over de grondslagen nog nadere regelen
zullen worden gegeven. Is het u mogelijk over deze nadere regelen
iets meer concreets te zeggen? Betreffen deze wellicht een meer
technische uitwerking van ae grondslagen, zodat ze verder voor de
thans te maken keuze inzake eén van de grondslagen van geen be
lang zijn?
De heer VAN CAULIL: Ik geloof dat hier bedoeld wordt dat
een aantal belastingvormen vervalt, en dat we proberen hiervoor
in de plaats een nieuwe, misschien betere, meer algehele belas
ting te verkrijgen. Wanneer ik het nu goed begrijp moet er gekozen
worden tussen twee vormen van belasting. U kiest voor de ene vorm,
waarbij de oppervlakte in het geding is. Ik wil u concreet vragen
of we nu per gemeente weer allemaal gaan onderzoeken welke de
beste methode is? Heeft straks in de regio de ene gemeente deze
methode en de andere gemeente weer een andere methode? Wanneer
we toch voor vereenvoudiging en verbetering zijn lijkt het mij aan
bevelenswaardig dat in de regio gezamenlijk een onderzoek wordt
verricht, teneinde tot eenzelfde vorm van belasting te komen. Het
lijkt mij dringend gewenst hierin een eenheid te verkrijgen.
De heer BROEDERS: De Algemene Maatregel van Bestuur heeft
inderdaad te maken met de nadere technische regelen van de uit
voering. Ik meen dat daarmede eventuele moeilijkheden vervallen.
Wat de opmerking van de heer Van Caulil betreft over het kiezen
voor de ene nieuwe regel: zoals de heer Van Caulil ook wel weet
zullen de belastingen genoemd in de aanvang van het stuk defini
tief vervallen. Wij moeten als gemeente dus met een nieuwe rege
ling komen. Bij de invoering van die nieuwe regeling kunnen we
twee wegen inslaan. In het voor ons liggende stuk hebben we mijns
inziens duidelijk gemotiveerd aangegeven waarom wij voorstander
zijn van de weg van de opoervlaktemaatstaf. Ik ben het met de
heer Van Caulil eens dat het de voorkeur zou verdienen, waarbij
ik nog verder ga dan de heer Van Caulil, een landelijke regeling
te treffen. Daar echter de gemeenten hierin een beslissingsbevoegd
heid hebben, en zij zelfs kunnen kiezen voor een bepaalde regeling,
ligt de zaak niet eenvoudig. Wij hebben over dit vraagstuk al meer
malen uitvoerig contact gehad met de grote gemeenten in Brabant
en met vertegenwoordigers van de landelijke studie- en uitvoerings-
groep. De heer Van Caulil spitst deze zaak toe op een uniforme
regeling in de regio. Ik geloof dat dit een waardevolle opmerking
is. Ik weet niet op welke wijze wij dit in de regio naar voren zou
den moeten brengen, maar misschien mogen wij in het college eens
van gedachten wisselen over de wijze waarop we dit ongetwijfeld
belangrijke vraagstuk voor de eenheid van uitvoering in de regio
het beste zouden kunnen aankaarten. Ik zou dit vraagstuk graag
op deze wijze in het college willen bespreken.
De heer VAN CAULIL: Ik ben blij met deze toezegging, maar
ik wil het college verzoeken als vertegenwoordiging van de groot
ste gemeente in de regio zelf het initiatief te nemen om andere