11 FEBRUARI 1971
110
held van het gehele apparaat, het college en de raad om te bereiken
dat wij de gemeente in de toekomst op die wijze zullen kunnen besturen.
Hiermee heb ik een aantal punten aangaande planning, financie
ring en begroting behandeld. Wellicht heb ik enkele punten vergeten,
maar in tweede instantie kan daarop nog wel worden teruggekomen. Er
zijn nog een paar zaken die ik moet behandelen voordat ik iets over
het onderwijs zeg. De heer Criil heeft gezegd: als het om prioriteiten
gaat menen wij - met de eenjaarskredieten is hij het zonder meer eens,
omdat die de voortgang van de bedrijven verzekeren - dat prioriteit
moet worden toegekend aan 1. de woningbouw, 2. Breda-Noord en
3. de schoolinstructiebladen. Het college is van mening dat de bedrij
ven inderdaad moeten kunnen blijven functioneren. Wat de woning
bouw betreft zeggen wij het iets breder dan de heer Crul het heeft ge
zegd, maar ik denk dat wij elkaar daarbij toch wel kunnen vinden.
Wij noemen namelijk ook de daarmee samenhangende zaken als de
grondverwerving, het bouwrijp maken, het leggen van de leidingen en
het treffen van voorzieningen in de woningen om ze bewoonbaar te
maken. Dat is dus één complex dat samenhangt met de woningbouw.
Voorts zijn wij van mening - en dat doet mij bijzonder genoegen - dat
in de wijk ook de onderwijsvoorzieningen als prioriteit vóór de andere
door de heer Crul genoemde zaken aan bod zullen moeten komen. Wij
kunnen daarbij denken aan het wettelijk verplichte lager onderwijs en
aan het niet wettelijk verplichte kleuteronderwijs. Voorts moeten wij
ook rekening houden met de maatstaven die gehanteerd worden bij het
financieringsbeleid van de centrale overheid. Als u bij wijze van spre
ken zoudt merken dat daar bepaalde zaken wel tot de centrale pun
ten worden gerekend, geloof ik. dat het gemeentebestuur er verstandig
aan doet daarmee minstens rekening te houden, opdat men in de tijd
waarin de financiering moeilijk is toch zo veel mogelijk voor de ge
meente kan realiseren.
De heer Van der Werff en de heer Kroon hebben gesproken over
Hoogspoor en de rioolwaterafvoer. Ten aanzien daarvan is al toege
zegd dat wij daarop terugkomen aan de hand van nadere cijfers. Van
mijn kant zijn er twee mededelingen over te doen, ten eerste dat wij
uit de vele contacten die wij over Hoogspoor gehad hebben met o. m. de
directeur financiën van het ministerie van binnenlandse zaken en het mi
nisterie van verkeer en waterstaat mogen afleiden dat wij - er komt ove
rigens nog een laatste bespreking - de rijksbijdrage in dat opzicht wel
mogen vergeten, behoudens de 3 miljoen die wij voor die projecten
hebben gekregen in het kader van de regeling van het verkeer in en om
de grote steden. Dit wil niet zeggen dat wij niet nog een laatste poging
zullen ondernemen, maar de realiteit gebiedt mij u te zeggen dat wij
zelf zullen moeten zorgen voor de dekking van de lasten van Hoogspoor.
Ten aanzien van de rioolwaterafvoerleiding Breda - Moerdijk, waar
over collega Van Dun u nog iets zal vertellen, kan ik zeggen dat onder
handelingen zijn begonnen met het waterschap West Brabant. De resul
taten daarvan zijn op nog geen enkele wijze te voorzien. Overigens
hebben wij ook hierover contact met gedeputeerde staten, die zoals
u weet zowel op de gemeenten als op de waterschappen toezicht uit
oefenen.
De heer Kroon heeft nog iets gezegd over een premie op het
niet zuinige beleid van de grote gemeenten. Ik meen dat ik daarop
niet mag ingaan. In de eerste plaats geloof ik dat men, voordat men
in dezen een uitspraak doet, goed op de hoogte moet zijn, en ik kan
dit niet helemaal beoordelen. Ik weet bovendien dat ook deze gemeenten