1124
14 OKTOBER 1971
en beknopter toelichting.
Ik heb mij voorgenomen ovei de inhoud van de verordening
niet te spreken» U heeft hiervoor een opzet gemaakt» die nu maar
eerst eens van opmerkingen moet worden voorzien door allen uit
de burgerij, die daaraan behoefte hebben. Wij moeten het niet
helemaal pasklaar willen maken.
De heer SEVERENS- Het stuk dat vandaag wordt aangeboden
betekent in feite weer een duidelijke stap naar een klein stukje
grotere democratisering. Het is mij daarnaast echter toch wel op
gevallen, dat het hier één vorm van democratisering betreft, nl.
een vorm die gewoon getypeerd kan worden als een indirecte vorm
van inspraak. Als ik probeer de kernpunten van de nota kort samen
te vatten komen er m.i. vier punten naar voren. Op de eerste plaats
betreft het een adviesorgaan ten behoeve van het college van B. en
W. (art. 62, lid 2). Op de tweede plaats wordt als taakstelling ge
zien het geven van adviezen in hoofdlijnen met betrekking tot het
ruimtelijk beleid. Op de< derde plaats wordt het adviesorgaan als een
inspraakorgaan gezien, dat beoogt de buiten de overheidssfeer aanwe
zige deskundigheid te mobiliseren. Op de vierde plaats streeft het
college ernaar, dat qua samenstelling de stedebouwkundige advies
raad de Bredase burgerij zo goed mogelijk representeert. Ik wil over
deze punten een aantal opmerkingen maken. Uitgaande van de uit
gangspunten van dit voorstel wil ik een pleidooi houden voor een
veelvuldige toepassing van vormen van directe inspraak, want - zo
als voorgangers al hebben gezegd - het valt inderdaad op dat het
een adviesorgaan betreft voor het college, niet voor de raad en niet
voor de burgerij.
Wat het punt van de taakstelling betreft, hierbij gaat het om
een ruimtelijk beleid in hoofdlijnen. Ik meen dat het voor de hand
ligt dat een groot aantal burgers gewoon niet in de gelegenheid en
ook niet in staat is de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid goed
te volgen, en hierover op een adequate wijze mee te praten.
Vervolgens het derde punt: het adviesorgaan wordt gezien als een
inspraakorgaan en vooral als een orgaan van deskundigen. Ik meen dat
het gevaar bestaat, dat de adviesraad een enigszins elitaire groep
wordt, die wellicht zeer snel van de inzichten en opvattingen van
de burgerij zou komen af te staan. Een duidelijk voorbeeld hiervan
is dat ook onze raad als een officieel inspraakorgaan van de burgerij
wordt gezien. De burgerij voelt zich m.i. echter naar beleving in
afnemende mate vertegenwoordigd door officiële vertegenwoordigers,
zoals gemeenteraden, provinciale staten of Tweede Kamer. Een stuk
inspraak zal gekanaliseerd moeten worden door een adviesraad, waar
in de burgerij zichzelf naar ik vrees toch misschien in onvoldoende
mate zal herkennen.
Wat de samenstelling betreft wordt ernaar gestreefd die zo represen
tatief mogelijk te doen zijn, waarbij vermeld wordt dat de adviesraad
het waarden- en normenpatroon van de Bredase bevolking dient te
kennen. Ik meen dat dit ook weer voor ons als raadsleden geldt,
en ik twijfel er af en toe wel eens aan of ieder van ons voldoen
de beseft hoe gedifferentieerd dat waarden- en normenpatroon tus
sen leeftijdscategorieën en maatschappelijke categorieën momen
teel is. Ook bij dit punt doet zich dus de moeilijkheid voor de
inspraak te kanaliseren. Wanneer we verder ervan uitgaan, dat de
burger er in toenemende mate behoefte aan heeft het overheidsbeleid