1127
14 OKTOBER 1971
Ik hoop overigens dat velen zich met deze zaak geëngageerd zul
len voelen, en een zekere selectie heb ik er dan graag voor over.
Wij zijn allemaal bezig met het zoeken en tasten naar goede we
gen om te komen tot een duidelijke inspraak van de burgerij. Ik
geloof dat uw mededeling, die nog vatbaar is voor wijzigingen,
een goed begin is, en ik meen dat we op deze weg met elkaar
moeten voortgaan.
De heer VON SCHMID: Vroegere debatten in deze raad over
allerlei vormen van inspraak hebben wel eens geleid tot de gedachte
dat een stuk als dit een fata morgana is. Ik ben dan ook bijzonder
blij met deze ontwikkeling. In dit stuk zijn gedachten opgenomen,
die in de afgelopen periode van alle kanten zijn aangedragen. De
uitwerking van de gehele zaak is een ander probleem. We zullen
moeten accepteren, dat hierbij een element van experiment aan
wezig is. Dit kan echter juist ook weer de aantrekkelijke kant
van het geheel vormen. We kunnen nu bekijken, zoals mevrouw
Stockmann ook al zei, in hoeverre de burgerij van Breda hierop
gaat reageren. U heeft ook al eens gezegd, dat een goede inspraak
en een goed samenspel tussen bestuur en burgerij staat of valt met
de belangstelling van de burgerij. In dit verband moet ik me natuurlijk
aansluiten bij andere opmerkingen, met name van mevrou Van Nes,
over de presentatie van het stuk. Hieraan zal bijzondere aandacht
moeten worden besteed. Het zal de burgerij duidelijk moeten wor
den gemaakt dat het hier niet gaat om weer een commissie of raad,
en dat haar eigen belangen en noden in het geding zijn.
Wel vind ik het jammer, dat de raad toch wel ergens buiten
spel wordt gezet. Andere sprekers, zoals de heer Van Duijl en de
heer Kroon, hebben hierop ook al gewezen. Ik meen dat we toch
altijd erop hebben aangedrongen, dat ook de raadsleden in een vroe
ger stadium en in verschillende fasen van planning op de hoogte
worden gesteld van o. a. alternatieven. De raad zal dan wanneer het
college van B. en W.na zelf advies te hebben ingewonnen, met
een voorstel komt, beter dan tot nu toe het geval was, tot een ver
antwoorde keuze kunnen komen. Ik geloof dat het tijdig betrekken
van de raad bij dit voorstel wel enigszins de mist ingaat. Ook de
heer Van Duijl heeft hierop duidelijk gezinspeeld. Ik geef direct
toe dat dit waarschijnlijk een moeilijk punt is. Ik vind de huidige
situatie niet zo plezierig, en in de komende maanden zal dit punt
nog goed moeten worden bestudeerd, misschien ook wel door onze
raadsleden. Wij moeten ons er niet bij voorbaat bij neerleggen, dat
de raad buiten spel staat.
Een ander belangrijk punt is de selectie. In de democratiserings-
commissie hebben wij dit punt nl. ook besproken, niet zozeer t. a. v.
de stedebouwkundige adviesraad, maar t. a. v. adviesraden in het al
gemeen op grond van art. 62, lid 2. Op de stedebouwkundige ad
viesraad is het echter natuurlijk ook van toepassing. De heer Kroon
heeft deze kwestie ook al aangeroerd. Belangrijk is natuurlijk hoe
veel mensen op een bepaald moment hierop afkomen en hoe men
aan deze mensen komt. Volgens het stuk zullen organisaties e. d
worden uitgenodigd. Ik wil eraan herinneren dat in de de-
mocratiseringscommissie, met name ook door de heer Crul, een
bijkomende procedure t. a. v. dergelijke raden is voorgesteld. Wij
waren het er toen over eens dat advertenties zullen moeten worden
geplaatst, opdat een zo uitgebreid mogelijk scala van burgers hierop