Ill 11 FEBRUARI 1971 door de rijksoverheid een bepaald structuurplan is opgelegd ter sane ring van de financiële verhouding. Er lijkt mij dat er reden was de gro te gemeenten tegemoet te komen, gezien ook het standpunt van de raad voor de gemeentefinanciën. Het grote punt is evenwel dat de raad voor de gemeentefinanciën gemeend heeft dat dit zou moeten leiden tot een extra voeding van het gemeentefonds, terwijl de rijksoverheid de sanering van de grote gemeenten eigenlijk heeft doorgevoerd door een herberekening van de uitkeringen uit het gemeentefonds zonder een ex tra voeding. Dit betekent voor de overige gemeenten dus een relatie ve achteruitgang. De heer Crul heeft op een bepaald moment gezegd dat er in het gehele verzorgingsniveau duidelijk achterstanden zijn. Hij noemde met name het onderwijs, en stelde dat de gemeente initiatieven zal moeten nemen om die gesignaleerde achterstanden in te lopen. Nu is dit in twee zinnen gezegd zonder dat ingegaan wordt op aspecten als de scholenbouw, de kapitaalexploitatievergoeding, de immateriële voorzieningen etc. Ik meen hem goed te verstaan als ik zeg dat hij met name wijst op initiatie ven die betrekking hebben op de s ociale achterstanden die er zijn. Als ik dit misverstaan heb is daarover nog nader te praten. Nu geloof ik dat er ongetwijfeld initiatieven van het gemeentebestuur zijn, los van de vraag of die er al eerder hadden moeten zijn. U kunt weten dat een van de elementen die als basis moeten dienen voor de ontwikkeling die de heer Crul bedoelt de kwestie van het schooladvies- en begelei- dingswerk is, een zaak waarin juist het gemeentebestuur het initiatief genomen heeft om dit tot ontwikkeling te brengen. Als u het plan be kijkt ziet u ook dat de ontwikkelingen op dat terrein altijd stoelen op juist deze soortgelijke instituten. Dan ziet u Enschede met zijn school adviesdienst, dan ziet u Rotterdam met zijn gemeentelijk wetenschap pelijk bureau, Den Haag met zijn pedagogisch centrum en Amsterdam met het Kohnstamminstituut, het vroegere nutsseminarium voor peda gogie. Juist in dat samengaan van verschillende wetenschappelijk ge vormde mensen ziet u de projecten tot ontwikkeling komen. U zult on getwijfeld ook gelezen hebben dat het profiteren van de ervaringen van de verschillende instituten een dwingende noodzaak is om te komen tot een doelmatige aanpak van deze problematiek. Er wordt in het Grandia- project gezegd: als de klassen nu maar voldoende klein zijn lukt het wel, zo wordt gesteld, maar dat is niet waar, want zelfs als wij tot een sterke klasseverkleining komen zijn wij er niet. U verwacht dan resulta ten die niet te bereiken zijn, tenzij u methodiek en didactiek tegelijk aanpakt, daarbij audio-visuele hulpmiddelen inschakelt en een enorme variatie van kleine en grote groepen realiseert. Dit is een problematiek die ongetwijfeld van enorme betekenis is voor de ontwikkeling van de jeugd. Daarbij zou nog aan te tekenen zijn dat prof. Bladergroen enkele jaren geleden heeft gezegd dat men nog te laat is als men niet bij het kleuteronderwijs begint, omdat de eerste jaren van het kind van door slaggevende betekenis zijn. Als u dit alles ziet begrijpt u dat men voor een enorme opgave staat. Het gemeentebestuur is van mening dat niet het gemeentebestuur met zijn équipage die initiatieven zal moeten ne men. Het gemeentebestuur heeft er allereerst naar gestreefd om alle hierbij betrokkenen om de tafel te brengen; voorts is het bereid geld op tafel te leggen om dit alles uit te bouwen en om zo te bereiken dat wij in deze stad, waar het onderwijs naar ik meen er zeker mag zijn, vooruitgaan en meer mogelijkheden verkrijgen. Ik wijs u ook nog op de initiatieven die onzerzijds genomen zijn om niet stil te blijven staan met betrekking tot het werk rondom streekcentrum, streekschool etc.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 111