14 OKTOBER 1971
1130
dit moeten signaleren en meepraten. Dat is ongeveer het kader van
dit stuk samen uitgangspunten opstellen en de uitwerking van die
uitgangspunten door de gemeente steeds toetsen.
De heer Van Duijl merkt op dat geen antwoord wordt gegeven
op de vraag waarom de raad niet van aanvang af betrokken wordt
bij het beleid in het vlak van de ruimtelijke ordening. U moet ge
loof ik van het college geen antwoord vragen t. a. v. iets dat niet
aan de orde is. Ik meen dat het plezierig is in de discussie deze
twee zaken duidelijk te scheiden. Wanneer de stedebouwkundige
adviesraad een gooi doet naar de burgerij zou een en ander binnen
deze encadrering kunnen geschieden. Ik wil straks terugkomen op
een andere zaak, die natuurlijk wel parallel loopt, nl. het mee
praten van de raad in dat beleid. De heer Van Duijl zegt dat het
geen antwoord is op zijn vraag; dat is het inderdaad niet. Maar
wat is nu die binding met de raad. De heer Van Duijl zelf vraagt
zich af of de raad nog iets zal durven zeggen wanneer zoveel des
kundigen zich met het probleem hebben bezig gehouden. Het col
lege ziet naar mijn mening de zaken als volgt: die stedebouw kundige
adviesraad is nu toevallig en misschien ook niet toevallig, via art.
62, lid 2, een adviescollege van B. en W. genoemd. Ik wil dadelijk
nog iets meer zeggen over de wijze van functioneren. Men adviseert
het college vanuit de genoemde uitgangspunten en vanuit andere si
tuaties (art. 4). Het college hoopt in die dialoog tot een gemeenschap
pelijk uitgangspunt te komen, maar het is zeer wel mogelijk en niet
onvertoonbaar, dat de stedebouwkundige adviesraad en het college
ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid op een verschillende
toer zitten en tot een verschillende uitwerking en verschillende con
clusies komen. En dan meen ik - en niet alleen dan - blijkt juist
de functie van de raad, omdat het toch tenslotte uw raad is, die
het beleid in de stad bepaalt. Een en ander betekent dus advisering
van het college, advisering van de adviesraad en beslissing door ae
gemeenteraad. Hiermede een vraag van de heer Severens beantwoor
dende zou ik willen stellen, dat deze adviezen en motiveringen na
tuurlijk openbaar moeten zijn. Als dit niet expliciet in het stuk te
vinden is zullen wij, indien de raad daarop prijs stelt, moeten zor
gen dat het wel duidelijk is dat de raad beslist, dat de motieven
en de argumentatie van de adviesraad duidelijk en openbaar zijn
en dat bij afwijkende mening de standpunten en motieven van het
college ook openbaar zijn.
Dan kom ik op het vraagstuk van de verantwoordelijkheid van
de raad. Dit stuk voorziet hierin niet, maar we mogen dit toch
best bespreken. Hoe maakt de raad haar verantwoordelijkheid waar?
Hij ziet zich geplaatst tegenover een berg van deskundigheid en
belijdt eigen ondeskundigheid door op te merken, dat zij nauwelijks
nog iets zal durven te zeggen. Ik geloof dat dezelfde procedure die
geldt t. a. v. de stedebouwkundige adviesraad, ook t. o. v. de raad,
maar zeker ook t. o. v. de raadsafdeling gevoerd moet worden. Wij
kunnen nu de functie van de raadsafdeling bespreken, maar dan kom
ik misschien op het vlak van uw portefeuille, mijnheer de voorzit
ter, en het vlak van de democratiseringscommissie, waarover in
een andere context wordt gesproken. Ik doe echter een beroep op
de raad hierover niet te moeilijk te doen en ons in staat te stel
len met name de afdeling ruimtelijke ordening van meet af aan in
te lichten over te kiezen uitgangspunten en haar in de gelegenheid
te stellen daarover mee te denken. Een duidelijk voorbeeld is het