1136
14 OKTOBER 1971
gelijk, maar het gaat niet om de burgerij als zodanig en het gaat
ook met om groeperingen uit de burgerij. De feitelijke situatie is
dat representanten uit groeperingen zullen worden aangewezen, die
dan ook nog over een zekere mate van deskundigheid zullen moe
ten beschikken, t. w. stedebouwkundige deskundigheid of een andere
deskundigheid. De wethouder ziet het adviesorgaan naar mijn me
ning als een groepering, die tegenspel moet kunnen bieden aan het
spel van het college en van het ambtelijk apparaat. Ik heb niet
veel vertrouwen in dat spel en tegenspel, omdat m.i. de spelver-
houdingen niet gelijk liggen. De ene groep bestaat nl. uit full-ti
mers-professionals en de andere groep zal bestaan uit parttimersdes-
kundige liefhebbers. Het resultaat is meen ik in sportief opzicht dan
ook al bij voorbaat enigszins bepaald. Ik ben dan ook veel meer
geporteerd voor het bevorderen van directe vormen van inspraak,
omdat de burgerij naar mijn idee veel meer gebaat is bij een recht
streeks contact voor het uitoefenen van invloed. Ik kan me ook voor
stellen dat dit ontwerp voor de samenstelling van de adviesraad niet
alleen besproken zou worden in gemeentelijke commissies; het lijkt
mij van belang als in de toekomst maatschappelijke groeperingen
de gelegenheid zouden krijgen hun opvattingen over een dergelijke
vóórvorm vast ter kennis te brengen van het college, opdat directe
inspraak al vanuit het grondvlak mogelijk zou zijn.
De wethouder heeft niet geantwoord op mijn vraag of het wel
licht mogelijk is, zij het op wat langere termijn, dezelfde procedu
re toe te passen voor andere beleidssectoren, dus niet alleen voor
de sector ruimtelijke ordening of cultuur (Culturele Raad), zodat
ook in deze andere beleidssectoren vormen van directe of indirecte
inspraak zouden kunnen worden gerealiseerd. Ik denk met name aan
de sector onderwijs en alle andere sectoren, die buiten cultuur en
ruimtelijke ordening vallen.
De heer VON SCHMID: N. a. v. de opmerkingen van mevrouw
Van Nes wil ik het volgende zeggen. Ik weet niet of de heer Van
Duijl speciaal dacht aan een vertegenwoordiging van raadsleden in
de adviesraad, maar ik geloof meer dat hij bedoelde dat er op de
een of andere manier een connectie zou moeten zijn tussen de ad
viesraad en de raadsleden. Aan de andere kant heeft het antwoord
van de wethouder mij toch wel in zekere zin overtuigd. Ik geloof
inderdaad dat met het faserend ingrijpen van de adviesraad, als ik
dit zo mag noemen, de raad tegelijkertijd geihformeerd zal zijn.
De raad zal dan toch wel veel meer waarborgen hebben dan vroe
ger, dat hij in een veel vroeger stadium op de hoogte is van de
verschillende fases.
Tenslotte kan ik alleen maar verheugd zijn over de opmerkingen
die de wethouder heeft gemaakt t. a.v. de selectie.
De heer KROON: Ik ben blij dat de wethouder bij de behande
ling van dit stuk in openbaarheid heeft toegezegd, dat van meet af
aan de afdelingen betrokken zullen worden bij de gehele procedure
door het toezenden van verslagen en notulen. Tevens zullen alter
natieve plannen bekend worden gemaakt. Ik meen dat op deze ma
nier afdeling en raad beter toegerust zullen zijn voor een goede be
sluitvorm! ng. Ik ben voor deze toezegging dan ook zeer dankbaar
en heb, evenals de heer Von Schmid, niet langer behoefte aan deel
name van raadsleden in de stedebouwkundige adviesraad.