1137 14 OKTOBER 1971 De heer AMERICA: Ik ben blij dat de tegenstelling, die naar mijn gevoelen bestond tussen het college en mij, in feite niet be staat. De wethouder heeft nl. duidelijk medegedeeld dat ook hij de commissie en secties van vitaal belang acht. De mogelijkheid blijft nu open niet alleen voor de 20 deskundigen, maar voor ieder een, om mee te denken, en m. i. is dat het centrale punt. Als de adviesraad ook een coördinerende taak heeft zoals de wethouder heeft gezegd, dan zou ik het toch wel aanbevelenswaardig vinden als ook personen in de adviesraad worden opgenomen, die specifiek deskun dig zijn op het gebied van coördinatie. Die deskundigheid mis ik als zodanig nog in het lijstje. Wat ae openbaarheid van de commissies en secties betreft zegt de wethouder dat hij dat graag wil overlaten aan de adviesraad. Ik vind dit echter zo'n principieel punt, dat ik dat toch graag in de verordening wil zien opgenomen. Ik vrees nl. dat terwijl ae advies raad principieel openbaar is, toch weer de mogelijkheid bestaat dat i. v. m. allerlei duistere redenen commissies- en afdelingsbijeenkom sten gesloten worden. Ik geloof dat dit niet een bevaderen of bemoe deren behoeft te betekenen. Het principe van openbaarheid van com missies en secties zou duidelijk in de verordening vermeld kunnen worden, als verlengstuk van het punt van openbaarheid van de advies raad. Verder is er diverse keren gesproken over de relatie naar de raadsafdeling. Ik ben bijzonder verheugd dat de raadsafdeling op deze wijze, zonder dat een en ander officieel geregeld is, toch een bredere functie krijgt dan de raadsafdeling historisch gezien al tijd heeft gehad. In dit verband wil ik het college wijzen op het volgende. Als we allemaal verheugd zijn over het feit dat de raads afdeling die bredere functie krijgt en niet pas gaat meedenken op het allerlaatste moment, nl. net voordat een bepaalde zaak in de raad komt, dan zit daaraan voor mij ook het principe vast, dat die raadsafdeling dan principieel zeker openbaar moet zijn voor alle raadsleden. Ik zou hierover graag een uitspraak van het college horen. De heer VAN DUN: We zullen er maar niet meer over strijden of de heer Van Duijl al dan niet een antwoord op zijn vraag heeft gehad; wij hebben duidelijk over twee verschillende zaken gesproken. Wel wil ik reageren op zijn enigszins navrante opmerking over de Haagse Beemden, die hij een schoolvoorbeeld vindt van de wijze waarop het niet moet. Ik geloof dat wij daarover heel duidelijk moeten zijn. Haagse Beemden is een plan van Prinsenbeek geweest; er is een bestemmingsplan, in hoofdzaken een vlekkenplan. Dat vlekkenplan heeft m. i. de enige bedoeling het gebied vast te leg gen en te beveiligen, en in dit gebied tot onteigening over te gaan. De gehele detaillering van het plan, de gehele ontwikkelingsproble matiek, zal echter straks een zaak zijn voor raad en college. Ik ben van mening dat het goed is dat wij er indertijd aan begonnen zijn. Alle berekeningen en motiveringen van de sociografische dienst laten zien dat wij in 1974 daar wel terecht moeten. Dat is meen ik ook een uitgangspunt en een boodschap voor het college. Mevrouw Van Nes heeft het gezelschapsspel "moeilijke woorden zoeken" beoefend. Wij zouden dit spel, dat tegenwoordig ook "in" schijnt te zijn, kunnen voortzetten. Inderdaad zal de samenvatting van het stuk op bepaalde punten nog onduidelijk zijn, maar ook hier is weer een poging gedaan het toch wat beter te doen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1137