1164
18 OKTOBER 1971
kritische houding aangenomen. Ik kan mij namelijk niet voorstel
len dat een college een dergelijke overschrijding van zijn bevoegd
heid gaat hanteren, wanneer het weet zeer nauwlettend door de ge
meenteraad op de vingers gekeken te worden. Omdat wij ook deel
uitmaken van deze gemeenteraad kunnen wij ook om die reden het
niet juist achten om botweg een goedkeuring te weigeren.
Ik weet niet of de wethouder nog een toelichting op een en ander
zou kunnen geven, maar ik hoop dat hij voor zover mogelijk zijn
zienswijze zal geven op wat ik zojuist heb gezegd. In het advies
staat ook dat van het college verwacht wordt een verklaring te zul
len geven om voortaan alle regels en raadsbesluiten zeer nauwgezet
en volledig uit te voeren. Met het vragen van deze verklaring heb ik
ook een beetje moeite gehad, want ik vind dat het eisen van zo'n
verklaring min of meer gelijk staat met een motie van wantrouwen.
Wij hebben echter nog onlangs hier kunnen constateren, dat een groot
deel van de raad zijn vertrouwen in dit college heeft uitgesproken.
Ik vind het dan enigszins hypocriet om nu te vragen of men voor
taan alles wel heel netjes zal gaan doen en helemaal concreet en
volledig alle raadsbesluiten zeer nauwgezet zal uitvoeren.
Persoonlijk heb ik op dit moment geen behoefte meer aan een
dergelijke verklaring nu gebleken is, dat de meerderheid van de
raad haar vertrouwen in dit college heeft uitgesproken. Ik begrijp
dus niet goed waarom die zinsnede vermeld moest worden, maar
bezwaar heb ik verder niet ertegen. Het kan natuurlijk geen kwaad.
Uit deze geschiedenis kunnen wij mijns inziens wel de lering
trekken, dat een klein beetje meer openbaarheid rond zaken zoals
aanbestedingen en contacten met aannemers de zaak beslist geen
schade zou kunnen toebrengen, ook al lijkt dit nu zo op korte ter
mijn wel het geval te zijn. Men voorkomt dan echter wel dit soort
narigheden.
De heer VAN GRAAFEILAND: Uit het advies springen twee zaken
duidelijk naar voren. Allereerst het feit dat een aantal leden van de
raadsafdeling zich niet van hun taak gekweten hebben, waardoor een
deel van het onderzoek achterwege gebleven is. Dit vinden wij een
vrij ernstige consequentie van deze gang van zaken. De betrokken
fracties zou ik daarom dan ook willen uitnodigen om in eerste in
stantie -- mogelijk voor een deel ook in tweede instantie -- op de
motivering van het achterblijven van het raadswerk wat nader in te
gaan.
De heer van Os is vrij uitgebreid ingegaan op de funderings-
reduktieregeling en dat is op zich vrij opvallend. Ook van hem
had ik nog graag gehoord waarom hij zelf niet heeft deelgenomen
aan het onderzoek.
De heer VAN OS: U heeft zich vergist, want dat heb ik wel
gedaan.
De heer VAN GRAAFEILAND: Zijn opmerkingen als "in dit op
zicht vind ik niet-goedkeuren weinig zinvol" en andere van derge
lijke strekking vind ik dan eigenlijk niet helemaal passen.
Ten aanzien van de funderingsreduktieregeling kan ik tamelijk
kort zijn, mijnheer de voorzitter. De wijze waarop deze regeling
momenteel in het voorstel van de raadsafdeling voor financiën te
recht is gekomen en aan de raad is voorgelegd is -- zij het in wat