1167 18 OKTOBER 1971 zijn van het college bij uw beraadslagingen. Wij nemen als leden van het college immers niet aktief deel aan de besluitvorming over de voorlopige vaststelling. Wanneer de heer van Os zegt dat artikel 151 niet door mij in de raadsafdeling ten tonele is gevoerd, dan moet ik wel stellen dat ik ook op geen enkel moment gedacht heb dat dit hier ooit aan de orde zou kunnen komen. Artikel 151 treedt namelijk pas in werking wanneer de raad weigert medewerking te verlenen aan een hem op gedragen taak. Het is namelijk de plicht van de raad om de rekening voorlopig vast te stellen, omdat het een recht is en daarmee impli ciet een plicht van de raad en niet van het college. Ik kan mij echter niet voorstellen dat de raad weigert medewerking te verle nen aan een taak die in de gemeentewet aan die raad is opgedragen. Het lijkt mij gewoon absurd. Ik wil u ook .nogmaals zeggen wat ik in de raadsafdeling van de financiën maar ook in de gecombineerde vergadering van de afdelingen voor openbare werken en voor financiën gezegd heb. Het zou namelijk een loos gebaar zijn wanneer de raad de rekening zou laten liggen. Dat is onmogelijk. Wanneer de raad de rekening voorlopig vaststelt -- heb ik toen gezegd -- dan kan hij dat ook met wijzigingen doen. Er is dus naar mijn mening een volledig duidelijke informatie geweest. U zou bijvoorbeeld aan deze post uw goedkeuring kunnen onthouden en die post buiten de rekening houden. Ik heb mij echter niet ingedacht in de situatie dat de raad de hem bij wet opgedragen taak niet zou uitvoeren. Ik kan het mij nog niet voorstellen. Vervolgens stelt de heer van Os dat er ook schuld ligt bij de vo rige raad. Deze heeft het college namelijk te weinig kritisch ge volgd. Met betrekking tot het vorige college moet ik u dan toch wel verklaren op dit moment, dat dat college aan de raad van Breda uitdrukkelijk gezegd heeft toen de rekeningen jaren achter waren: wij zullen er op korte termijn en zo snel als mogelijk is voor zorgen dat die achterstand in de rekeningen wordt ingehaald. Ik heb ook mededeling gedaan in de raadsafdeling voor financiën -- en de heer van Os weet het dus ook -- van het feit dat in het gesprek van het vorige college met de accountant aan hem is opge dragen koel en nuchter te signaleren wat in de gemeente-administratie te vinden is, omdat ook het vorige college reeds van mening was dat uiteindelijk slechts het nuchter signaleren van wat feitelijk aan de orde is kan leiden tot een goede administratie als hulpmiddel van het bestuur, waarvan uw raad en dit college gewoon onderdelen zijn. Dit is de feitelijke situatie, ook wat betreft de opmerking van het mondjesmaat geven van informatie. Ik ben daarover gewoon ver baasd en ik meen dat de informatie, voor zover zij aanwezig is, de taak van de raad, de mogelijkheid om de rekening ook gewijzigd voorlopig vast te stellen en de taak van dit college duidelijk gesig naleerd zijn. Ten aanzien van artikel 151 vraag ik mij nog af of het in dit ge val waar het college met de verantwoording naar de raad komt, op dat hij daarover een uitspraak doet, van toepassing is. Wij zouden ons echter in het college daarover moeten beraden wanneer de raad zou weigeren de rekening voorlopig en al of niet gewijzigd vast te stellen. Ik kan mij echter indenken dat het college in dat geval zou zeggen dat het misschien beter is ineens naar Gedeputeerde Staten te gaan, die ten aanzien van de definitieve vaststelling ook een eigen taak en een eigen verantwoordelijkheid hebben.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1167